woensdag 26 november 2008

Het gevoel! Het gevoel!

1 stok(ken) achter de deur

Ik probeer een gevoel te omschrijven, maar het lukt niet echt. Echter: het moet. Aangezien ik er zo op gespitst ben van omschrijven mijn vak te maken, moet het.

Ok, het gevoel. Hier komt het.

Ik had de hele dag gewerkt. Nou ja, gewerkt...





Eerst checkte ik mijn Quotemail, want vandaag was de deadline voor Qunst, de kunstrubriek die ik tijdens mijn verlof blijf schrijven. Slechts één van de kenners die aan Qunst meewerken, had zijn stukje afgeleverd.

Bellen. Sms’en. Mailen. Stressen.

Daarna ging ik water opzetten voor de thee. Vervolgens – ach ja, ik moest toch wachten tot het water kookte – checkte ik mijn webmail, dan mijn Gmail. (Het water kookte nog niet.) Effe Facebooken. Thee maken. En dan eindelijk schrijven, tot de lunch. Daarna begon het allemaal weer van voren af aan.

Het was dus niet bepaald een goede dag. Het was zéker niet de dag die ik voor ogen had toen ik het grote boekproject bedacht. Meer nog, zo’n utopische dag is mij nog nooit overkomen. (Het plan: onafgebroken tikken van 10u tot 19u minus 1u lunchpause. Dream on.)

Dus toen een kennis mij mailde met de vreselijke vraag op welke bladzijde ik zat, antwoordde ik: ‘Vier.’

Het kwam hard aan bij mezelf.

Eerst ging ik nog een beetje versuft door met schrijven.

Toen trof het mijn brein pas echt. Vier. Vier? Vier?!

Kon toch niet! Dus deed ik wat luie scholieren doen om zichzelf op te beuren: ik ging tornen aan de regelafstand. Van één naar anderhalf. De marges moesten ook wat breder, uit respect voor die arme Bij die ooit een duel zou aangaan met mijn tekst, een dikke rode stift (of nog erger, een slecht schrijvend rood potlood) in de aanslag.

Na deze cosmetische ingreep zat ik op zestien pagina’s. Da’s vier keer zoveel als vier, nietwaar? Ik voelde mij gelijk een stuk beter. Alsof de helft van het werk erop zat. (Dat heb ik ook met journalistieke artikelen, zodra ik content ben met de eerste twee alinea's...) Opgelucht ging ik naar huis.

En een minuut of tien geleden – ­nu komt het, dat gevoel, ja hoor – ging ik het allemaal afdrukken. Voor de allereerste keer drukte ik op ctrl + p. Mijn printer (een obees laserding uit mijn studietijd) schokte, sputterde, en kwam toen rochelend in actie. Pffft, pffft, pagina 1, pffft, pffft, pagina 2. ‘Wat is dat geluid?’ vroeg mijn mannetje. Dat, m'n schatje, m'n liefje, dát is het geluid van succes! Van boek-in-wording! Hoor je dat dan niet? Voél je dat dan niet?

Ik dus wel. Het resultaat dat uit de printer rolde, maakte een verpletterende indruk op me. Het gevoel deed me denken aan de eerste keer dat ik mijn naam boven een ‘echt’ artikel zag staan (een zeer eenmalige galerierecensie in het FD was dat, vijf jaar geleden).

Toen dat (minuscuul) stukje verscheen, ging ik gelijk als een vlijtige kleuter aan de slag met mijn schaartje. Zo voelde het nu ook. Zo voelde het precies.

Met het verschil dat ik, na het besnuffelen van mijn novel-to-be, niet in de schaar maar in de pen kroop. Ik wilde met u delen wat ik voelde. Mijn god, we beginnen een band te krijgen!

Gatverdamme.

Straks ga ik huilen.

Van geluk, welteverstaan. Van geluk.
Meer, méér...

dinsdag 25 november 2008

Over een Puts en een Duts

4 stok(ken) achter de deur

Jeetje, dat kón toch niet? Twee keer las ik de alinea opnieuw. Toch, het stond er echt: hij kende een Jean-Pierre Duts. Niet Puts, maar Duts. Zijn Duts wilde ook de kunstwereld in. Zijn Duts had hem om advies gevraagd. Hè???


Laat ik mijn verbazing verklaren. Vorige week stuurde ik een mailtje naar een gerenommeerde galeriehouder uit Londen. Ik vertelde hem over mijn project, gaf hem een korte samenvatting van mijn verhaallijn, en stelde hem de volgende vraag.

If some talented young man came up to you and asked you how to become a good art consultant, what would you tell him?

Gisteren ontving ik het antwoord. Een ongelooflijk antwoord, zo mag ik het wel noemen. Leest u mee…

Dear Emily,
It’s funny - because I know Jean-Pierre Duts. Except he is a little younger and French – and he has a different name – but he is ineffably charming and has many of the qualities you describe. His mother and I are old friends and he has come to me recently, seeking advice about how to progress in the art world. Really all I could offer was positive encouragement.
Anyway, I hope that’s helpful!
x – G.

Helpful, nou nee, niet bepaald. Maar wel wonderful. Er loopt dus ergens een échte Jean-Pierre rond met ambitie in de kunstwereld! Als ik mijn JP 'Duts' had genoemd – trouwens een veel betere naam, want 'duts' is Vlaams voor 'kluns' – had de échte JP Duts mij misschien voor de rechter gesleept (rather unlike him, as he really is ineffably charming)...

Memo voor mezelf: vergeet de disclaimer niet!!! Alle beschreven personages in deze roman zijn fictief. Het is nooit de intentie geweest van de auteur iemand persoonlijk te beschadigen.
Meer, méér...

zondag 23 november 2008

Puts in Milaan

0 stok(ken) achter de deur

Haast onsympathiek, zo omschreef Hermann Hesse de op één na grootste stad van Italië. In april 1903 bracht hij een snipperdagje in Milaan door. 't Was een tegenvaller; de beste man hield meer van Venetië. Maar goed, hij genoot wel van zijn koffietje in de Galleria – toen was daar van de McDonald's nog geen spoor – en van een bezoek aan de 'schitterende' Dom.

U raadt het al, Jean-Pierre Puts was de afgelopen dagen in Milaan. Volgende week vliegt hij naar New York. (Die plannen ontstonden, het moet gezegd, nadat mijn eigen reisjes goed en wel geboekt waren. Zo ben ik dan ook wel weer.)

Geen letter belandde in Milaan op papier. Dat valt tegen, want dat was echt wel de bedoeling. Mijn moeder belde mij een paar weken geleden en vermeldde terloops dat ze naar Milaan ging voor de opening van een – trouwens gewéldige – Magritte-expositie in het Palazzo Reale. Mijn vader ging niet mee, die moest bij mijn zieke oma blijven. Feilloos ging mijn romanradar knipperen. High class art stuff! Jean-Pierre Puts loves that shit. Ik mocht mee; het vliegticket had een knaloranje kleur en kostte mij bijgevolg nog geen 150 euro.

Ah, het plan was puik. Net als Hesse zou ik mijn Milanese indrukken tot in de details noteren; ik zou mij in JP verplaatsen en Milaan door zijn ogen observeren. Een opschrijfboekje was ik dan wel vergeten – die nieuwbakken romanciers toch – maar dat schafte ik na aankomst meteen braafjes aan. Maar ja, toen ik op de massagetafel van het Bulgarihotel lag – courtesy of my sweet mother – vergat ik dat ik goed moest letten op wat mijn zintuigen registreerden. En zo waren er wel meer momenten dat ik de rol aannam van verwende dochter, en niet van hardwerkende schrijfster-in-spe.

Dus, lukt het met die roman, meisje klein? Mja, de eerste van vele stappen zijn gezet.

Ach, de Dom van Milaan was ook niet in één dag gebouwd.
Meer, méér...

maandag 17 november 2008

In de ban van de flow

0 stok(ken) achter de deur

Verdorie, het is 18:08 en ik moest nog naar de apotheek. En ik wilde nog gaan sporten! En mijn oma bellen. Maar buiten is het donker – zo donker en doods dat ik overspoeld word door het gevoel dat ik de enige op deze bol ben die leeft. En die trouwens vreselijk naar de wc moet.

Hoe kan dit? Aha, ik weet precies hoe dit kan. Ik was in de flowwwww. Dixit Sebes: ‘Door veel achter elkaar te schrijven kom je in een roes (wat atleten de zone noemen en muzikanten de groove of de flow) en creëer je in je hoofd de rest van je verhaal.’

Ja, die flow dus. Tijdens het schrijven van grote artikelen kwam ik ook al in de ban van de flow, en ik kan u vertellen: alle honger, dorst, rugpijn en pisdrang ten spijt, I love the flow.

’t Schijnt dat mensen die de flow niet kennen, zich ook niet kunnen voorstellen wat dat is, een flow. Dat er mensen zijn die een boek op hun naam willen hebben staan zonder dat ze weten of ze het schrijven ervan leuk vinden. Schrijven, leuk? Zonder flow niet, nee bedankt.

Manon Uphoff weet hierover iets te vertellen (dixit Sebes, wederom): ‘Begin er niet aan als je niet echt van schrijven en het proces van schrijven houdt. Veel te veel mensen vinden het idee “schrijver” te zijn zo geweldig en aanlokkelijk dat ze er bijna alles voor overhebben om dat te bereiken, om op een dag tot de angstwekkende ontdekking te komen dat er – o ellende – ook geschreven zal moeten worden!’

Vind ik geinig. ’t Doet me denken aan de Nederlandstalige versie van Less Than Zero (Bret Easton Ellis): Gimmick! (Joost Zwagerman). Daarin leeft een kunstenaar een kunstenaarsleventje. Alleen maakt hij geen kunst. Niets, nada.

Hij vond zijn flow niet, geloof ik. Heeft hij volgens mij ook nooit gevonden. Tja, daar stond ie dan in die discotheek.

Geef mij maar de flow.

PS Trouwens, Jean-Pierre Jansens is herboren. Hij heet nu Jean-Pierre Puts. Hij wilde een banale achternaam, maar zo gewoontjes hoefde het nou ook weer niet... Sorry, JP.
Meer, méér...

vrijdag 14 november 2008

En dan nu: 'Why Write?', ogenschijnlijk onbelangrijk

1 stok(ken) achter de deur

Ik las dit boekje een jaar of tien geleden, waarschijnlijk omdat mijn vader zei dat het moest. Mijn vader verspilde nooit veel woorden aan literaire suggesties; hij bromde “Emily, lees dit”, en dat was het dan. Misschien plukte ik het boekje zélf uit zijn bibliotheek, maar in elk geval: sindsdien weet ik dat Paul Auster Why Write? heeft geschreven. Ik wist echter niet dat ik één van de weinigen was.

M., de grootste Auster-fan die ik ken, was verbaasd toen ik hem over dit flinterdun boekje vertelde. Hij had mij aangeraden On Writing, a Memoir of a Craft te lezen; ik kaatste de bal met Why Write? terug. 'Ik ken dat boek van Auster niet', mailde M. onthutst, 'vreemd, ik volg hem toch nauwgezet.'

Nu ik het boekje in mijn eigen kast terugvond (sorry, pap), begrijp ik waarom dit pareltje zo onbekend is. Het verscheen in 1996 in zeer beperkte oplage: de wereld telt er slechts 2000 paperbacks en 500 hardbacks van. (Mijn vader heeft altijd al een goede neus gehad voor kwaliteit.) Het bevat 7 hoofdstukjes die niets met elkaar te maken hebben; Why Write? is 15 pagina's lang en beantwoordt de vraag uit de titel met vijf ogenschijnlijk onbelangrijke anecdotes.

Uiteindelijk is zijn antwoord: omdat hij altijd een potlood in zijn zak heeft zitten. Dat zelfs een formidabele auteur als Paul Auster geen beargumenteerd antwoord kan of wil geven, vind ik prachtig. 'Waarom schrijf je?' is dan ook een beetje een vervelende vraag die vervelende antwoorden uitlokt (zoals 'When you write, you undertake an exploration of uncharted thought', wat ik op een of andere vage schrijfsite las).

Ja ja. Dat hoor je iemand als Douglas Coupland niet zeggen - die roept triomfantelijk: 'So the fact is that I do write, and I am a writer, and I can’t be wished out of existence by those aging crustysomethings who’ve been trying to do just this for 15 years.'

Wie een essay-achtig antwoord zoekt in Why Write? komt bedrogen uit. Maar wie Paul Auster met warme stem wil horen vertellen over de gekheid van het leven, de gekheid die hij vervolgens enthousiast naar fictie vertaalt, zal dit boekje verslinden. Ik vond het heerlijk. De andere hoofdstukken - zoals Twenty-five Sentences Containing the Words Charles Bernstein - vond ik minder geslaagd. Geen tien dus, maar een negen.

Voor wie het zich afvraagt: ik lees geen recensies voordat ik zelf mijn mening op papier heb gezet. Acht u mijn 'onbevlekte' oordelen bar weinig waard, klikt u dan vooral verder...

... naar de oorspronkelijke publicatie in The New Yorker (als niet-abonnee krijgt u alleen een samenvatting te lezen);

... naar de 'definitive' doch officieuze website van de auteur;

... naar het weliswaar niet geheel betrouwbare maar toch boeiende Wikipedia, in het Engels en in het Nederlands.


Wel terugkomen, hè?
Meer, méér...

donderdag 13 november 2008

Mag ik u voorstellen...

1 stok(ken) achter de deur

'Schrijven is als een baan voor mij, ik heb geen enkele rare gewoonte. (...) Je gaat gewoon naar je werktafel toe, en je doet het.' Aan het woord is Salman Rushdie. Schrijven is niet magisch, vindt de winnaar van The Best of the Booker Prize, schrijven is gewoon een kwestie van doen.

Ik ben het hier absoluut mee eens. Daarom heb ik ook een werkplek gehuurd – een kantoor vol zwoegende collega's smoort het dolce far niente hopelijk in de kiem. Als ik faal, dan zal het niet liggen aan nietsdoen. Want van zitten ga je niet alleen schrijven; je begínt er ook echt aan. En dat begin schrikte mij af. Ik had al een beginnetje in mijn notitieboek, een beginnetje dat ik maakte toen mijn plot op dertien oktober aanklopte. Maar ik had niets staan dat tot het A4'tje kan leiden dat de Bij binnenkort wil ontvangen.

Met de grootst mogelijke tegenzin wendde ik vanmiddag mijn blik af van het porseleinen poppengezichtje van mijn nichtje en sloeg mijn Asus Eee open. Eerst schreef ik: ROMAN. Maar ik voelde iets blokkeren vanbinnen dus drukte snel op delete, en tikte traag: CENTRALE VRAGEN. De vijf w's, lekker gestructureerd. Ik begon met wie.

Wie? ... Shit.
Ik had nog geen naam. En hoewel ik al langer besef dat ik de doop als de duivel ontwijk, drong het toen pas tot me door hoe eng ik die doop vond.

Namen maken het allemaal echt. En ik ben bang voor echt. Echt is eng. Maar goed, het moest. Klaar met dat faalangsterig gefuck.

Hoe heet ie, de jongeman die al een leeftijd (31), een (eveneens naamloze) vriendin en een allesoverheersende drang tot status heeft?

Eerst een voornaam. Die moet gewichtig klinken, want zelfs fictieve persoontjes krijgen hun voornaam van hun ouders, en zijn statusdrang heeft mijn mannetje onmiskenbaar van zijn vader. Voor die man – een nare kerel, bah – is er een verschil tussen het uitspreken van de woorden 'Piet, me zoon' of het zuinigjes prononceren van: 'Mijn zoon, Hans Pieter.'

De achternaam van zijn zoon kon de vader niet kiezen, tot beider spijt. Dat moet een banale naam worden, een naam die hen achtervolgt, die niet past bij wie ze pretenderen te zijn.

Na lang wikken en wegen – fictie schrijven blijkt toch vooral zoeken te zijn – vond ik 'm.

Toen onvond ik 'm, want de eerste lucky winner bleek een bestaande banketbakker te zijn (gespecialiseerd in Bosche Bollen nog wel). Ook de runner-up was van vlees en bloed (die had een fotoblog met als slogan: 'Het doel heiligt de middelen').

Maar uiteindelijk vond ik 'm écht.

Mag ik u voorstellen aan Jean-Pierre Jansens? Aangenaam, meneer, mevrouw... Ik ben Jean-Pierre, maar mijn vrienden noemen mij JP.

Meer, méér...

maandag 10 november 2008

Elisa, rien que toi

0 stok(ken) achter de deur

Mijn personages knagen tussen mijn oren, maar vandaag geef ik hen weinig aandacht. Deze week heb ik mezelf, nog vóór het echte startschot, vakantie gegund. Ik moet mijn hoofd opladen, na een heftige laatste dag bij Quote (u heeft het vast gehoord, Quote en Kelder hebben weer eens mot) en met een eerste schrijfdag in het vooruitzicht.

Voordat u mij verdenkt van duivelse luiheid: de week was sowieso al naar de kloten. Er kwam immers iets tussen dat ik moeilijk kon inplannen of negeren. Een baby! En niet zomaar een baby: Elisa Jocelyne Martial Josette, geboren op vier november om zeventien over zes des ochtends. Het eerste Gordtsje van de eenentwintigste eeuw.

Da's op zich al wondermooi, maar Elisa is ook nog eens mijn metekindje (ik geloof dat dat mij in het Hollands een 'doopmoeder' maakt). Extra verplichtingen dus: foto’s op Facebook zetten, bellen met Elisa’s papa, en naar Luxemburg afreizen. Daar woont mijn broer met zijn beide meisjes.

Uiteraard neem ik mijn laptop mee. Van Thomas alias De Bij moet ik zo snel mogelijk een wervende tekst schrijven om mijn roman aan te prijzen. Die tekst mag slechts een A4’tje lang zijn, en ik kan niet zeggen dat ik er heel veel zin in heb.

Anderszijds wordt het tijd dat ik de waarheid onder ogen zie. Ik ga niet lekker dromerig aan een opus magnum werken. Zo’n A4’tje luidt een ander tijdperk in, waarin ik mijzelf keihard zie zwoegen in een duister schrijvershol, vloekend op een hoofdstuk dat niet wil vlotten. De deadline nadert, de spaarpot raakt leeg…

Bah, ik moet er niet aan denken. Dat doe ik dus nog even niet. Ik heb zojuist zes cadeautjes voor mijn gloednieuwe nichtje gekocht. En nu ga ik soep maken. Van prei en spruitjes. Ook belangrijk.
Meer, méér...

maandag 3 november 2008

En dan nu: 'Vochtige streken', een excuus voor platheid

2 stok(ken) achter de deur

Dit mag dan wel een stinkend en slijmerig boek zijn, Vochtige streken doet menig mond spreken, en dat is altijd mooi. Ik had het debuut van Charlotte Roche net met relatief grote afkeer uitgelezen toen één van mijn beste vrienden langskwam. Hij zag ’t vocht (verborgen achter een pleister van blinkend beige op een matrode kaft) op tafel liggen, en zei monter: ‘O, dat gaat over smegma!’ Had hij in Hollands Diep gelezen, waar de Duitse geestesmoeder van deze ranzige roman door Marcel Möring werd uitgepoept om daarna door Roos Wouters en Heleen Mees weer opgeslokt te worden. Lekker.


Uiteraard verliet de vriend mijn huis niet met lege handen. Om 23:32 stuurde hij deze sms: ‘Ik ben pas op blz 20 en kan nu al soms niet verder lezen, zo hard moet ik lachen! :-)’ Lachen? ‘Meen je dat nou?’ antwoordde ik. ‘Jij en je rare humor! Vieze vent ben je, voilà, het is nu officieel.’ Want kom, het boek mag er bij tijd en wijle wezen, maar om er nou een slappe lach van te ontwikkelen, ik weet het niet.

Oordeel zelf: ‘Zo snel als ik kan loop ik naar het bed. Ga er met mijn rug tegenaan staan, zak door mijn knieën en laat mijn kont op het pedaal knallen. Nu zit ik er op. En wiebel weer van links naar rechts. Ik gil het uit van de pijn en hou mijn mond met beide handen dicht. Het jankt achter mijn handen. Als het nu niet lukt, weet ik het ook niet meer. Ik voel hoe het pedaal in de wond dringt. Door nog harder te drukken boor ik het er nog dieper in.’ Ja, dat is nog eens lachen!

Ondanks dit alles besloot ik vanavond voor diezelfde vriend te koken. Je moet wat als je eigen vriendje een week in Amerika zit. Ersatz en ik hadden het uitgebreid over het feit dat ik mijn appelmoes warm eet, net als alle andere Vlamingen op deze aardkloot. Daar moest hij behoorlijk van huiveren, om mij vervolgens gelijk te geven. Ja, wij Vlaminkjes hebben smaak.

Het eten vulde de maag, maar niet de avond; al snel kwamen we ­uit op ‘t vocht. ‘Ik heb al zo lang niet meer zo gelachen!’ zei Ersatz nog eens verrukt, ‘Ik dacht vaak: oh my god, wat is dit! Ik genéérde mij gewoon!’ Het moge duidelijk zijn: in Ersatz schuilt een voyeur. Voyeurs, verenigt u, en creëert een nieuw geloof! Lang leve het Rochisme, met deegflapjes, kutjesslijm en aambeibloemkolen als aanbidbare iconen!

Goed, wat de inhoud van ’t vocht met de lezer doet, is een kwestie van smaak. Rest de vraag: schept Roche literatuur? Dat het niet werd uitgegeven door Vuil en Vadsig maar door De Bezige Bij pleit vóór haar. Maar zo zwaar weegt dit argument ook weer niet: het bijtje wil ook wel eens tussen de dollartekens brommen. Terecht, zo blijkt, want ‘t vocht staat al 37 weken op de Bestseller Top-60; deze week staat ’t vocht zelfs op nummer tien. En het belooft alleen maar beter te worden. Of slechter, wat je wilt.

Dus: literatuur of niet? Een volledig misplaatste vraag, vond mijn lachgrage vriend (Ersatz klinkt een beetje mistroostig; laat ik er maar mee ophouden.) ‘Dat is zo’n oubollige discussie, echt uit de jaren zeventig of zo. Zo van: het is geen literatuur, dus dan hebben we het er niet over.’ Hij keek me uitdagend aan. ‘Het werk van Harry Mulisch behoort tot de Grote Literatuur, daar is iedereen het over eens. Nou, ik vind hem niet zo goed. Dus.’

Kortom: Vochtige streken valt voor mij in de categorie Lastige Gevallen. Enerzijds wil ik niet truttig doen. Ik kan heus tegen een beetje goorheid, ik erken heus dat die veel te keurig ogende Roche een prima pen bezit. En ja, ik bén een ietsiepietsje jaloers, want ik wil óók een debuut schrijven dat zoveel mensen doet gillen.

Anderszijds wil ik dat helemaal niet. Ik wil niet dat mensen mijn boek straks neerleggen omdat de hoofdpersoon hen doet kokhalzen. ‘Luchtbellen die zich als harde knikkers een weg banen langs mijn glibberige, warme schaamlippen’ (p. 22)? En: ‘Het voelt als plassen uit je kont. Bekend van spuitpoep of heel dunne diarree.’ (p. 88)

Moet literatuur een excuus voor platheid kunnen zijn? ‘Ik houd zijn billen uit elkaar en lik zijn kontgaatje.’ Die rare vriend van mij lacht zich rot, maar ik niet; ik heb gewoon een ander soort humor. Misschien heb ik zelfs helemaal geen humor. Dat moet dan maar.

Mijn onbevlekte oordeel: ik ben niet zo geïnteresseerd in de geur of smaak van mijn eigen smegma, laat staan in dat van een ander. Dus nee, Vochtige streken bekoort mij niet. Of, zoals Lucebert gezegd schijnt te hebben (ik lees het net in de Van Dale): ‘Zijn de lachers op je hand, maak je dan maar gauw van kant.’

Voor wie het zich afvraagt: ik lees geen recensies voordat ik zelf mijn mening op papier heb gezet.
Acht u mijn 'onbevlekte' oordelen bar weinig waard, klikt u dan vooral verder...

... naar recensies in
NRC en de Volkskrant;
... naar Kristien Hemmerechts in De Standaard;
... naar een interview in het onvolprezen Granta en in Der Spiegel;
... naar het weliswaar niet geheel betrouwbare maar toch boeiende Wikipedia, in het Engels en in het Duits;
... naar de (nogal lege) website van Charlotte Roche.

Wel terugkomen
, hè?
Meer, méér...