zondag 18 oktober 2009

Intermezzo

0 stok(ken) achter de deur

Suddenly I see
This is what I wanna be

Suddenly I see
Why the hell it means so much to me
Meer, méér...

zaterdag 17 oktober 2009

En toen trok de mist der middelmatigheid weg

7 stok(ken) achter de deur

Van: Emily
Verzonden:
zaterdag 17 oktober 2009 11:31
Aan: Hans, Thomas, Floris, AVD, Thijs, Nenene, Papa, Leon, Marike, Motie
Onderwerp:
En toen trok de mist der middelmatigheid weg


Beste (hoofd)redacteur,
- Hans, Thomas

Beste meelezers,
- Floris, AVD, Thijs, Nenene, Papa

Beste meeluisteraars,
- Leon, Marike, Motie

Gisteren lag ik op de sofa met mijn lief. We keken naar Revolutionary Road en ik genoot, maar ik hoorde er niet te liggen. Er was de bowlingborrel met de Jonge Bijen en het lanceringsfeestje van Philip Huff waar ik heen zou gaan. Ik was niet gegaan; ik had knetterende koppijn geveinsd. De hele dag lag ik met mijn zenuwen in de knoop. Tegen 17u kon ik eindelijk aan mezelf toegeven dat ik bang was. Te bang. Pas toen ik dat besluit had genomen, kon mijn dag beginnen. Het is de beste beslissing gebleken voor de ontluikende debutant in mij: gisteravond werd Arty-farty in beton gegoten.

Het is bijna middernacht als John Giving, het knapste karakter van Revolutionary Road, zijn intrede doet op ons platte Sony-scherm. Officieel lijdt deze nogal griezelige knul aan paranoïde schizofrenie. Of die diagnose correct is, weet ik niet, maar in elk geval stelt het hem in staat de werkelijkheid te benoemen zoals die is. Door Givings franke en spijkerharde uitlatingen beseft de kijker (of de lezer van Richard Yates’ roman, die ik jaren geleden verslond) dat de Wheelers écht bijzonder zijn: they get him. Giving probeert het niet te laten merken, maar hij is stomverbaasd. Even later spreekt hij de volgende legendarische zin uit: “Plenty of people are on to the emptiness, but it takes real guts to see the hopelessness.”

Dat zijn dan ook de eerste woorden die ik in een vlaag van verstandsverlichting op papier zet. Nou ja, papier is niet zo snel voorhanden, dus neem ik genoegen met de dunne marges van de PC Rendement. Er vormt zich een idee in dat hoofd van mij. Ik kijk mijn lief aan en zeg: “Zo moet Marijke zijn.” Ik ben er zeker van. “Druk je even op pauze?” Ik begin uit te leggen wat ik zojuist heb doorgrond. Hij zwijgt, denkt na. “Moet ik dat dan doortrekken in de hele film,” vraag ik, “of pas in de tweede helft?” Ik bedoel natuurlijk het boek – mijn boek – maar hij begrijpt me. “In het hele boek,” zegt hij, “maar in haar léven slechts de helft.” Ik weet precies wat hij bedoelt.

Een brainstormsessie barst los. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Het is een potje mentale pingpong: ik gooi hem een balletje toe, hij vangt het verwonderd op, inspecteert het, gooit het weg – of stopt het veilig in een mandje. Langzaam raakt het mandje vol. “Eigenlijk moeten we dit opnemen,” zegt hij. Mijn iPhone ligt binnen handbereik. Ik zet de recorder aan. Negen minuten en achttien seconden later hebben we samen een schets van de nieuwe verhaallijn vastgelegd. Is het any good? Ik druk op ‘play’. Mijn stem klinkt veel trager dan ik dacht, en vooral onnatuurlijk vurig (“Gerda heet niet Gerda. Gerda heet Annie. Zo heet ze gewoon.”). Maar onze ingevingen snijden hout, en daar gaat het om. “Wacht even,” slaak ik, “blijf luisteren. Blijf luisteren!” Zodra ik zie dat mijn lief inderdaad blijft luisteren, ren ik naar beneden en ruk de A4’tjes met mijn huidige synopsis uit mijn tas. Ik hol de trap op, gris mijn schrift van tafel, plof weer neer op de sofa en begin koortsachtig te schrijven. Het eerste het beste schrijfgerei waar ik mijn hand op kan leggen, is een gifgroene balpen met in zilveren lettertjes MODERN ART OXFORD. Hoe frappant.

Twee uur later heb ik de sleutelscènes uitgeschreven, de hoofdstukken heringedeeld, en deze brief opgezet. Arty-farty (ondertitel: It takes real guts to see the hopelessness) staat niet meer als een kaartenhuis. Het is een stevige straat, een buurt bijna. Het wordt een wereld. Dus, lieve (hoofd)redacteur, meelezer of meeluisteraar: heb alsjeblieft nog heel even geduld.

Emily

PS1 Mijn virtuele alter ego wil dat ik deze column straks op mijn weblog plaats. Zij wil ook dat ik alle reacties op deze e-mail online zet. Dat zal ik dus doen; ik ben haar veel verschuldigd. Uiteraard zal ik je anonimiseren, tenzij je aangeeft dat dat niet hoeft.

PS2 Dank je. Dank je!

PS3 Mijn lief lag allang te slapen toen ik in bed kroop. “Ik heb het,” fluisterde ik, “ik héb het.” Voorzichtig maar vastberaden schudde ik hem wakker: hij moest het horen. “Oh,” kreunde hij, “heb je het? Mooi zo.” En bijna meteen daarna: “Ik heb zo’n ongelooflijke zin in drop.”

Meer, méér...

woensdag 14 oktober 2009

Het open source project

1 stok(ken) achter de deur

Ik moet u iets bekennen: ik kan het niet alleen. Zelfs al gaat het schrijven momenteel erg lekker, alleen kan ik het niet. Neem vorige week. Van donderdag tot zondag was ik verloren. A. was weg.

A. is mijn schrijfbuddy. Sommige mensen zouden van een “meelezer” spreken, maar dan denk ik gelijk aan “mee-eter”. En dat moeten we niet hebben: A. is allerminst een zwart puntje.

Is A. er niet, dan merk ik dat meteen. Zoals vorige week, toen ze op een internetloos eiland aan haar eigen roman schaafde.

We begonnen ongeveer tegelijkertijd aan onze schrijfprojecten, A. en ik. Onze werkwijze verschilt sterk – zij is stukken gedisciplineerder dan ik, ondanks/dankzij haar kinderrijke leven – maar één ding hebben we gemeen: de behoefte aan feedback. Die behoefte is aanzienlijk. Zeg maar: kolossaal. We e-mailen elkaar alles toe; elke versie moet eraan geloven.

‘Dag lieve A.’, klinkt het dan, ‘zou je mijn hoofdstuk vijf nog eens kunnen lezen? Ik heb er flashbacks aan toegevoegd, in de tegenwoordige tijd, maar ik weet niet zeker of het werkt.’ Een paar dagen later: ‘Dag lieve A., zou je mijn hoofdstuk vijf nog eens kunnen herlezen? Ik heb de tijden nu omgedraaid: de flashbacks in het verleden en de rest in de tegenwoordige tijd.’ Enzovoort, enzoverder. Arme A., denkt u nu, maar wees gerust, die doet precies hetzelfde. De ‘track changes’-functie van de tekstverwerker beleeft gouden tijden.

Daaraan moest ik denken toen ik gisteren aan de borrel zat met een fijn stel vrienden. Eén van hen loopt met een romanidee rond. Ik wilde het erover hebben met de anderen. Tenminste, als hij dat goed vond. ‘Maar natuurlijk’, riep hij uit, ‘dit is een open source project!’

Ik denk er precies zo over. Mijns inziens wordt het zonder anderen maar een saaie boek, eh, boel.
Meer, méér...