woensdag 30 september 2009

‘Is je boek al af?’

3 stok(ken) achter de deur

Ik droomde dat ik met een vriendin zat te lunchen bij Brasserie Keyzer. Fijn was dat, tot ik besefte dat Keyzer ook op het lunchlijstje stond bij uitgevers van diverse pluimage. Genot sloeg om in gruwel. Elk moment kon een Bezige Bij binnenkomen die recht naar me toe zou benen. Vijf woorden zou hij tot me richten: ‘Is je boek al af?’ Geen ah-wie-zullen-we-daar-hebben, geen pot om rond te draaien; slechts een Frankenstein-lach in plaats van een vraagteken.

Een nare droom. Zeker omdat het geen droom betrof – geen echte althans. Mijn brein was klaarwakker toen het mijn gedachten ongevraagd bijeen boetseerde om bovenstaande scène te bakken. Ik lag gewoon in bed op een woensdagochtend, en zette een mentaal luikje open, ergens rechts van het midden.

Een dagdroom als deze confronteert me met een waarschijnlijk zeer ongegronde schrik: ik vind uitgevers steeds enger. ‘We willen dat dit je huis wordt’, vertrouwde een goedbedoelende Bij me niet zo lang geleden toe. ‘Je moet je hier thuis voelen, je moet hier graag komen.’

Tevergeefs. Ik word nerveus van de trap die zoveel verlichte voeten heeft gekend, van de kamertjes die zoveel wijze romans herbergen. Wanneer ik de Van Miereveldstraat nummer 1 betreed – wat ik tot dusver slechts een keer of drie aandurfde – kraakt het aan alle kanten. Onder de druk van al die beloftes staat het pand op het punt het te begeven.

In mijn hoofd dan.

Dat hoofd van mij verwachtte blijkbaar een ander soort uitgeverij. Eentje zoals journaliste Frédérique Deghelt beschrijft in haar roman La Grand-mère de Jade. ‘Les éditions En lieu sûr’, heet deze wel zeer fictieve uitgeverij. Oprichter Albert Couvin vult zijn website met allerlei romantische verklaringen. De mooiste: ‘Mijn passie om u te lezen, en om te dromen dat zich een schrijver schuilhoudt in de broze envelop die uw teksten bevat, dat is de enige garantie die ik u kan geven.’

Ik weet niet wat ik verwachtte toen ik Thomas officieel ‘mijn’ redacteur mocht noemen. Dat hij Albert Couvin zou heten en mij bij het handje zou nemen? Dat hij, zoals soms met Grote Schrijvers gebeurt, elke dag bezorgd zou bellen om te informeren naar mijn schrijf- en denkgedrag? Dat hij mij, kortom, het gevoel zou geven dat ik belangrijk was – belangrijk genoeg om met dat gevoel gezegend te worden? Nee, meisje. Schrijven doe je alleen. Je weet toch dat je clichés dient te gehoorzamen.

Nu gaat het goed. Ik lag er twee weken uit – eerst een emotioneel griepje gevolgd door de fysieke variant – maar het gaat goed. Alleen krijg ik zo’n hekel aan die vijf woorden. Is je boek al af? Alsof ik hardleers ben, alsof ik pertinent weiger dat boek af te maken. Het cynisme drupt ervan af. Je kan net zo goed keihard tegen m’n schouder aan knallen en me vervolgens een blik vol haat toewerpen. Ik kan er niet zo goed tegen, nee.

Het boek is nog niet af. Maar het gaat goed, dank je wel. Het gaat goed, en vooruit.
Meer, méér...

maandag 7 september 2009

Hyper en blij

0 stok(ken) achter de deur

“Kijk”, fluisterde ik tegen mijn vriend, “kijk dan!”

Gisteren was ik een wetenschapper in een documentaire, en ik had zojuist een leeuwin gespot. Wat een toevalstreffer! Een leeuwin! Ik had niet eens aan deze mogelijkheid gedácht. Maar mijn leeuwin, hoe zeldzaam ook, was niets waard zonder de blik van de cameraman.

“Wat”, vroeg hij, “waar?”

Te luid, hij was te luid! Stil nou. Straks kijkt ze op en verdwijnt ze – poef! – als in een droom.

“Ik ga niet wijzen, maar dáár!”

Hij volgde de pijltjes van mijn ogen en begon te glimmen.

Mijn leeuwin was een lief ogend mevrouwtje met donkergrijze haren. Ze zat in haar eentje aan een picknicktafel, verzonken in de brochure van Thomas Rap.

Ene Emily Gordts op pagina vier lachte haar een tikje te enthousiast toe. Wat zou het mevrouwtje daarvan denken? En dat Spannende Knoopje, hmm, daar was ze vast niet van gediend.

Ze sloeg de bladzijde om. Ik hield mijn adem in. Nu keek ze naar een papieren versie van mijn weblog. Las ze door?

“O god”, fluisterde ik, “ze leest door.”

Heel pagina zes ploegde ze door, en toen pagina zeven. Nu leest ze die grap over ‘(F)art’, wist ik. Nu verwerken haar hersenen de titels die mijn vader voorstelde. ‘Dan Brown meets Suske en Wiske’, ik wist precies waar die zin stond.

“Ga naar haar toe. Hup! Da’s hartstikke leuk.”

Briljant idee. Enigzins treuzelend verliet ik de rij van de Espressofabriek, het barretje tegenover de hoofdingang van boekenbeurs Manuscripta. Ik ging niet recht op haar af – leeuwinnen zijn snel afgeschrikt – maar maakte eerst een halve cirkel om haar heen.

“Excuseert u mij, maar mag ik vragen wat u ervan vindt?”

Ze keek op. Haar gezicht verried een wonderschoon karakter: dit mevrouwtje van een jaar of zeventig was zonder twijfel een gelukkig mens. In harmonie, dat was ze. Alsof ze al maanden reikhalzend uitkeek naar deze chaotische boekenbeurs, en nu in- en intevreden was dat ze ook ditmaal weer van de partij mocht zijn.

“O, bent u van de uitgeverij?” vroeg ze. Ze sloeg de brochure dicht en wees op de cover. “Ik vind Thomas Rap werkelijk gewéldig.”

“Nee”, lachte ik, “nee, ik ben...” – ik opende haar brochure op pagina vier – “... dit. Ik bedoel, dat ben ik.”

Het duurde even voor het tot haar doordrong. Toen begon ze te lachen.

“O! Ach! Dat is bijzonder. Wat leuk! Gefeliciteerd, gefeliciteerd!”

Ze deed me denken aan mijn oma. Ik had de neiging haar te knuffelen.

“Maar wat vindt u ervan”, sprong mijn vriend me bij, “daar zijn we ontzettend benieuwd naar.”

“Nou”, zei het mevrouwtje, “ik vroeg me af: hoe weet u dat allemaal?”

Ze tikte met een gerimpelde vinger op pagina vijf. Daarmee doelde ze op de korte inhoud van het boek, geschreven toen de focus van het verhaal nog al te zeer op de kunstwereld lag. Ik vertelde over mijn ouders, allebei kunstadviseur, en over mijn opa, die op zijn doodskaartje per se het woord ‘industrieel’ wilde hebben, terwijl hij vooral gezien werd als kunstverzamelaar.

“In mijn tijd”, zei het mevrouwtje, “ging het er allemaal anders aan toe.”

“Ik vind het een nogal hypocriete wereld tegenwoordig...”

“Ach. Is de hele wereld niet hypocriet?”

“Jazeker”, zei ik. “Dié wereld bijvoorbeeld ook.”

Ik knikte naar de ingang van Manuscripta, waar bezoekers af en aan liepen met plastic tasjes, de logo’s van de uitgeverijen vol in het zicht. Thomas, die binnen stond, had me net verteld dat een verrassend hoog percentage slechts langskwam om gratis boekenleggers te scoren.

“O ja”, lachte het mevrouwtje, “die wereld zeker!”

Ik bedankte haar voor het babbeltje, wenste haar nog een fijne dag, en liep verder, hyper en blij.

Later vroeg ik me af wie zij eigenlijk was. Ik had haar moeten vertellen over de zojuist verschenen biografie van Thomas Rap (1933-1999). Misschien kende ze hem persoonlijk. Misschien was ze verliefd op hem, lang geleden! Immers: zij was mijn leeuwin, en hij was ooit een leeuw. Twee mooie wezens. Met glanzende manen.
Meer, méér...