woensdag 22 april 2009

Bril keek de wereld in

Ik vond het raar dat hij olijfolie op zijn lijf smeerde voordat hij onder zijn Midden-Franse zon ging liggen. Kreeg hij een extra mooi kleurtje van, meende hij. Tevens vond ik hem er een beetje ordinair uitzien. Kwam het door zijn tanden? Door zijn lippen, misschien. Of door zijn hoofd? Ja, zijn hoofd, hij had zo’n hoofd dat er was, weet je wel?

Nu niet meer.

Niet zijn hoofd, niet zijn kleurtje.

Martin Bril
is
dood...

Ik las het een kwartier geleden. Wilde naar bed toe, maar nog eerst even snel naar nu-punt-en-el. En meteen: baf, daar was het hoofd. De grote blauwe ogen die erbij hoorden, staarden de lens in. Leeg. Zo van: wij zijn er niet meer. Echt niet.

O, Martin Bril. Ik wist dat hij ziek was – heel ziek – maar dood? Martin Bril gaat niet dood. Martin Bril is de Lance Armstrong van Literair Nederland!

Toch, dood. Helemaal dood. De schrijver die ik zo graag las. Met Evelien was ik al snel klaar, maar met zijn dagelijkse stukjes in de Volkskrant, ah, van die stukjes kreeg ik geen genoeg.

Hij kon zo mooi kijken met die grote blauwe ogen van ‘m, die Bril. Ja, zo was het: Bril keek de wereld in. Hij zoog alles op. Doodgewone dialogen werden hele composities, keurig onder elkaar geplaatst in die fijne vette lettertjes. Of naast elkaar. Of door elkaar heen. Het maakte niet uit; Bril deed het, en hij deed het goed.

Hij was ook de uitvinder van de functionele stopwoordjes. Die stopwoordjes, wat hou ik van die stopwoordjes! ‘Ach’, zo las je dan opeens, na zo’n dialoog. Of: ‘Tja.’ Het lag eraan.

Onze Bril. Wat zou hij er zelf van denken?

Enfin.

Ja.

‘Enfin.’

1 opmerking:

Jasper zei

zonde indeed. Helder eerbetoontje!