vrijdag 26 juni 2009

De bloeddoorlopen ogen van Remco Campert…

5 stok(ken) achter de deur

...staarden mij aan. Campert de Kat beloerde me alsof ik een oneetbaar vogeltje was. Een dood vogeltje bovendien: totaal oninteressant. Hij keek en keek, en toen opende hij zijn lange lippen en zei...

-----

Gisteravond was ik op de zomerborrel van De Bezige Bij. Op de uitnodiging stond dat deze borrel bedoeld was “voor auteurs, vrienden en relaties van onze uitgeverij”. Die acht woorden alleen al deden me trillen van voorpret.

Het begon goed: bij de achterdeur van de Van Miereveldstraat 1 botste ik meteen op Thomas. Dat was fijn, want de tuin stond vol mensen van wie ik er met moeite twee herkende. “Dag mijn redacteur”, zei ik flink. “Dag mijn auteur”, antwoordde Thomas. Hij gaf me een knuffel.

Vervolgens stelde hij mij voor aan zijn gesprekspartner: Philip Huff, één van de jongste rondzoemende Bijtjes (24). Met zijn blauwe ogen en assertieve vocabulaire bleek Huff erg goed gezelschap. Onthoud die naam: zijn debuutroman verschijnt in oktober. Schrijft hij net zo goed als hij praat, dan heb ik er alle vertrouwen in. Hij trouwens ook.

Na Huff praatte ik nog met twee soorten mensen, te definiëren als “De Bezige Bij/Cargo/Thomas Rap” of als “auteur”. Achteraf viel het me op dat de eerste soort de leukste was. By far! Wie een titel op zijn naam heeft staan – of, god forbid, meerdere titels – maakt blijkbaar grote kans op een eeuwig lidmaatschap van de Vereeniging der Arrogante Menschen.

De hardste les leerde ik na een interventie van Hans. “Ik ga jou voorstellen aan een paar belangrijke mensen”, zei hij. “Te beginnen met Francien, hoofd public relations. Die moet je ontmoeten.” Hij nam me bij de arm. Gedwee liet ik me wegvoeren.

Maar toen ik zag waar Hans me heen bracht, stokte ik even.

We baanden ons met veel te grote snelheid een weg naar de hoek waar de Grote Bijen aan het converseren waren. In een cocon onder een parasol: Remco Campert, Rudi Fuchs en Harry Mulisch.

Nee, dacht ik, nee! Ik bewonder hen zo, ik maak er geheid een zootje van, ik wil niet, ik wil niet.

Maar Hans hoorde mijn gedachten niet.

“Dit”, zei hij tegen Francien, zo luid dat zelfs Mulisch met zijn beide hoorapparaten het kon horen, “dit is nou Emily Gordts, dé debutante van Thomas Rap dit najaar.” Ja, fijn hoor, Hans, erg fijn, dank je wel.

Ik moest handjes schudden.

“Remco Campert”, zei Remco Campert.
“Rudi Fuchs”, zei Rudi Fuchs.
“Harry Mulisch”, zei Harry Mulisch.

“Emily Gordts”, zei Emily Gordts.

“Wie?” zei Rudi Fuchs.

Toen snelde Francien, een superlieve dame met wie ik graag wat langer had gebabbeld, me te hulp. Maar ze moest weg. Na circa honderd seconden al. “Ga maar zitten, joh”, zei ze, toen ze zag dat Hans druk in gesprek was met iemand anders. Ze wees naar de stoel tegenover Remco Campert. Ik aarzelde. “Ga toch lekker zitten!”

Ze verdween. Ik ging zitten. Mijn hart bonkte in mijn keel – ik vond dit niets. Echt helemaal niets.

Wat moest ik zeggen? Toch niet hoe geweldig ik hen vond? Komaan, dat kón niet. Toen bedacht ik dat ik Rudi Fuchs ooit ontmoet had. Vijftien jaar geleden, in Venetië, op een vaporetto. Dat was toch een beetje leuk?

Ik begon. Het woord ‘vaporetto’ was door de zenuwen verdampt. “Op een boot”, zei ik. Het klonk niet bepaald intellectueel. “Mijn vader herkende u”, zei ik nog, “en schudde u de hand.” Wie mijn vader dan wel was? Ik wist het nauwelijks meer. Ik zei iets, en nog iets.

Het was verschrikkelijk.

Rudi Fuchs zweeg.
Iedereen zweeg.

“Eh”, zei ik tegen de dichtstbijzijnde sterauteur, “jullie zijn hier al een tijdje, hè.”

Dat was waar: ze zaten er al vanaf het begin. Een halfuur eerder had ik gezien hoe er eentje bijna door zijn stoel was gezakt.

Remco Campert zuchtte, en zocht oogcontact met me. Dat ging bijzonder moeizaam. Wat is die man oud, dacht ik. En hij lijkt écht op een kat.

“Ja”, zei Remco Campert, “we zijn hier al zeker tachtig jaar.”

Grappig, moest je hem horen! Tachtig jaar! Ik lachte geforceerd.

Het was weer stil.

“Vindt u het dan nog wel een beetje leuk?” probeerde ik.

De bloeddoorlopen ogen van Remco Campert staarden mij aan. Campert de Kat beloerde me alsof ik een oneetbaar vogeltje was. Een dood vogeltje bovendien; totaal oninteressant. Hij keek en keek, en toen opende hij zijn lange lippen en zei: “Wat een dómme vraag.”

Wat een domme vraag.

Ik grijnsde zenuwachtig. Niet eerlijk, dacht ik, helemaal niet eerlijk! Zo dom was die vraag toch niet? Als dit je tigste borrel is, vind je er dan nog wel wat aan? Met al die mensen om je heen die je willen verwennen, terwijl jij ze vooral wilt verwerpen... Da’s misschien de eerste veertig jaar nog leuk, maar daarna?

Ik probeerde me nog te verdedigen. Halfhartig, uiteraard, want ik besefte dat het al te laat was. Remco Campert negeerde me volkomen. Rudi Fuchs ook.

Ik hield het nog een halve minuut uit.

“Ik ga maar weer”, zei ik, “aangenaam kennis te maken. Dág.”

Toen ik bibberend bij Thomas was aanbeland – het huilen stond me zeer na – gebeurde er iets geks. Hij moest keihard lachen. Ook Suzanne Holtzer, hoofdredacteur van De Bezige Bij, vond het prachtig. “Goed gedaan!” riepen ze allebei. “Geweldig!”

Ik begreep er niets van.

Vervolgens richtte Suzanne zich naar Tommy Wieringa en vroeg hem of hij mijn vraag nou ook zo dom vond. Hij draaide zijn rug ostentatief naar me toe en plukte heel langzaam een stukje boom uit Suzanne’s zwarte krullen. “Mwah”, zei Tommy Wieringa tegen Suzanne, “ik vind het behoorlijk dom, ja.”

-----

Over een paar jaar weet ik misschien zélf hoe dom mijn opmerking was. Maar mijn god, als ik ooit even grof en vooringenomen dreig te worden, willen jullie dan alsjeblieft iets voor me doen? Hou me stevig beet en schreeuw in mijn gezicht: “Remco Campert, Emily, Remco Campert!”
Meer, méér...

maandag 15 juni 2009

'n Kleintje

0 stok(ken) achter de deur

Dat vier uur en drie kwartier een mens zo kunnen uitputten - dacht ik terwijl ik vandaag om 15u45 neerzeeg op de wc-bril - dat is toch niet te geloven. Kapot was ik, gaar als een kip aan een eeuwig draaiend spit. Ik had Thomas net gedag gezegd, die zestien hoofdstuklijnen met mij had doorploegd. Nog acht te gaan, maar we konden niet meer. We waren helemaal op.

Zo voelt het misschien als je net een baby uit je baarmoeder hebt geperst, dacht ik. Ik stond inmiddels voor de spiegel om mijn volumiloze haar bijeen te binden. Weg moesten die lokken, want ik kan me geen afleiding veroorloven, weg ermee!

Het hoofd van mijn kleintje is er dan wel eindelijk uit, maar nu het lijfje nog, en de voetjes - vooral nog die verraderlijke voetjes die zich aan de kleinste details dreigen vast te haken.

Niet opgeven, niet laten gaan, sprak ik mijn spiegelbeeld toe. Blijven pushen, wijffie, of alles is voor niets geweest! Halve baby's tellen niet.
Meer, méér...

donderdag 11 juni 2009

The Making Of...

2 stok(ken) achter de deur

Afgelopen maandag van 9 tot 11 gebeurde het: de fotoshoot, op de oevers van het IJ. Een heel team was voor me uitgerukt, hoe gaaf is dat?!

Fotograaf: Vincent Boon. (Neemt altijd zijn tijd, geen fratsen dat scheelt, gewoon geniaal.)
Assistent: Dik "Het lijkt wel of je een scheet laat" Nicolai. (Veel te grappig voor een photoshoot, love that guy!)
Visagiste: Natalia Katereu. (Superlief, zeker als je doet wat ze vraagt, en hoogzwanger.)

Vijf of zes foto's werden geselecteerd en gephotoshopped, waarvan er twee werden aangekocht door de uitgeverij, voor pr-doeleinden (achterflap, brochure, reclaaaame). Nee, die mag ik niet laten zien, maar ik ben GEK op allebei!!! Gelukkig is hier, als voorproefje en dankzij mijn fotograferende vriendje, the making of... (Niet gephotoshopped, dus de 'echte' foto's zijn nog gaver!!!)


























PS I'm so excited, and I just can't hide it...
Meer, méér...

donderdag 4 juni 2009

Over hooi- en plankenkoorts

0 stok(ken) achter de deur

Er komt slijm uit mijn pen. Slijm, snot, en tranen. Serieus, ik kan zo aan de slag bij de scenarioschrijvers van My Big Fat Greek Wedding (gisteren helaas gekeken – uit pure lamlendigheid). Op mijn beeldscherm verschijnen gedrochten als “Hij voelde zo’n afstand” en “Ze was niet goed genoeg voor hem”. Het ergste is nog dat ik die ‘auw-zinnetjes’ (© Thomas) gewoon laat staan, alsof ze er mogen wézen.

Niet dus. Hooikoorts. Heel erg. (En nee, niets helpt – niet in 2007, niet in 2008 en dus ook niet in 2009.) Of: plankenkoorts. Alles gaat opeens zo snel, terwijl mijn roman niet vooruit is te branden.

Eerst kwam die titel – Arty-Farty dus – en toen ging het over de foto (komende maandag word mijn hooikoortskop gekiekt) en vrijdag al kreeg ik vier kandidaat-covers binnen. Ik mag ze hier niet herproduceren; er is mij expliciet medegedeeld dat een internetverkiezing géén optie is (jammer, want u heeft vast wel smaak). Drie van de vier waren geweldig! Dus leuk was het wel.

Maar ook eng. Ik bedoel, ergens vorige week draaide Marga van De Bezige Bij het nummer van Esther van Gameren om het over mijn boek te hebben. Mijn boek! Of Esther een paar covervoorstellen kon doen? “Voor een roman, ja. Thomas Rap, inderdaad. Nou, dat wijffie het meisje de auteur heet Emily Gordts. G-o-r-d-t-s. Nee, d-t-s. Nee, r-d-t-s. Goed, haar roman gaat waarschijnlijk Arty-farty heten, maar daar zijn we nog niet helemaal uit. Nee, ze is nog niet heel ver met haar boek – je kent dat… Ja, ik zou wel willen dat ze allemaal zo snel waren als jij.

“Ach, boeien wat doe je d’ran enfin. Thema: kunst. Ze had nog een ideetje, maar dat is dus to-taal niet uitvoerbaar. Ze wilde graag een foto van een receptie in een galerie, heel hip, heel trendy, met spiegels aan de muur in plaats van schilderijen. Spiegels, ja. Nee, dat dacht ik ook joh, hahaha! Jonge auteurs denken dat we loaded zijn we barsten van het geld het geld ons op de rug groeit… Haha. Ha. Ha. Ja, dus bedenk jij wat anders? Ik zie het wel tegemoet. O, en schat en trouwens? De omslag van Oboema Sesetokoe’s boek was een toppertje de koning prima! Doeg Ciao Mazzel Dag!”

Zucht. Ik ben zo stom. Ze doen daar allemaal zo hun best om er iets prachtigs van te maken, en ik zit hier te zeiken. Eerst gaat het me niet snel genoeg, dan moet de rem erop. Nog iets, mevrouw Gordts? Ja, medelijden graag, want ik ben toch zo ontzettend zielig! Verwend nést.

Gelukkig belde Hans mij daarnet. Ik had hem alleen gezegd dat er slechts hooi uit mijn pen kwam. Maar hij had het door. Dit ging niet over hooikoorts. En dus drukte hij me op het hart dat hij dit ook allemaal voelde toen hij met zijn eigen roman bezig was, alweer zes hooikoortsseizoenen geleden. Ga naar de bioscoop, raadde hij aan. Dat lucht op. En schrijven? Nee joh, zei Hans, jij hebt hooikoorts. Jij moet gewoon lekker niets doen.

Ah, Hans.

“Hans, een man naar mijn hart.”
“Gelukkig is daar Hans.”
“Hans, redder in nood.”
“Hans, wie Anders?”

Auw, hoor ik Thomas kermen, auw!
Meer, méér...