woensdag 16 december 2009

En dan nu: 'Dit Is Jouw Huis', ongerept en zonder pretentie

2 stok(ken) achter de deur

Maartje Wortel schrijft verhalen die u niet achter elkaar moet lezen. U mag het wel, natuurlijk – van mij mag u alles. Maar ik raad het niet aan. Het zou zonde zijn. Voor de verhalen, voor Maartje Wortel, voor u. U slokt toch ook geen oester binnen vlak na een portie kaviaar? Dat doet geen recht aan de kaviaar, en de oester wordt er evenmin opgewonden van.

De bundel van Maartje Wortel – haar debuut – heet Dit is jouw huis, tevens de titel van het vierde verhaal. Een eigenaardig, ultrakort verhaal is het, over een ik-persoon die, om onverklaarbare redenen, foto's van huizen neemt. Hij of zij zegt ook dingen als: 'Wat moet je als je in Haarlem woont, zomaar in een huis ergens op de wereld, ergens in Nederland, ergens in Haarlem, ergens in een huis?' Witregel. 'Dit is jouw huis.'

Mijn huis, dus. Het heeft iets absurds. Alle verhalen van Maartje Wortel hebben dat. Wat precies, en waarom, dat weet ik niet. Ik kan het niet bevatten. Maar de pen van Maartje Wortel schrapt alle onbenulligheden des levens om plaats te maken voor de essentie. Je kan ook zeggen dat ze die onbenulligheden met haar pen juist aanscherpt, uitvergroot. In elk geval: de essentie blijft over. De puurheid.

Dat had ik eerst niet door, hoor. Het boek lag al een maand of twee op mijn nachtkastje, bijna ongelezen. De titel deed me niets, de auteursnaam deed me juist te veel. Maartje Wortel. Ik moest er een beetje om lachen. Flauw, ja natuurlijk, maar zo gaat dat soms, nietwaar? Daar kwam bij dat ik het eerste verhaal, 'Bezoek', ook al niet zo geweldig vond.

Allemaal domme redenen die me tijdelijk verblindden. De essentie zag ik niet. Ik zag niets.

Hoezo vielen de schellen me dan van de ogen? Op het – FANTASTISCHE – verjaardagsfeest van De Bezige Bij (12-12-'12) maakte ik mee hoe Maartje Wortel
voorlas. Daar klom ze, circa 26 jaar oud (volgens de achterflap is ze van 1983, volgens debezigebij.nl is ze een jaartje ouder), het Open Podium op. Zelfs ik, modekluns uit het jaar nul, vond dat ze er nogal slonzig bij liep. Dat is niet erg; het viel me gewoon op. Ze had ook nog eens een lusteloze blik en een verveelde stem. Ik dacht aan de duffe cover van het boek op mijn nachtkastje, en nam mezelf voor flink en geduldig te zijn.

Maartje Wortel las voor uit het laatste verhaal van haar bundel, 'Boodschappen doen'. En na een zin of twee, toen kwam het.

'Soms val ik bijna,' zegt de vrouw. 'Als iemand kijkt hoe ik loop.'
Haar man knikt.
'Ik kan daar niet tegen,' vervolgt ze. 'Als ze kijken naar hoe ik loop.'
'Maar je loopt heel normaal,' zegt haar man. 'Dat heb ik al zo vaak gezegd.'
'Dat zal best,' zegt de vrouw, 'maar als ze kijken dan val ik bijna.'
'Wie kijken er dan mevrouw?' vraag ik.
'Wat bedoel je?' zegt ze.
'Wie kijken er naar hoe u loopt?'
'Mensen,' zegt de vrouw.
'En hoe kijken ze dan?'
'Ze kijken me aan, hoe ik loop. Het is alsof ze me kunnen laten struikelen met hun ogen.'
'Ze is heel onzeker,' zegt haar man.
De vrouw zegt niets.
'Bent u ook eens echt gevallen?' vraag ik.
'Niet letterlijk.'
Haar man zucht.
'Figuurlijk,' zegt hij. 'Ze bedoelt het overdrachtelijk.'
'Ik bedoel het helemaal niet overdrachtelijk, Herman,' zegt de vrouw. 'Ik ben gewoon bang dat ik val. Het voelt alsof ik val als de mensen kijken hoe ik loop. Ik wil daarvan af dokter. Ik denk steeds dat ik op de straat kom te liggen, helemaal alleen. De laatste tijd wil ik zelfs uit mezelf gaan liggen. Om het voor te zijn.'

Als je 't mij vraagt (of niet): de Nederlandse literatuur telt veel te weinig van dit soort dialogen. Ongerepte zinnen zonder pretentie, weet u wel? Er zit een sprankje Britsachtige humor in, met het 'in your face'-gemak van de Amerikaanse verhalenvertellers. Zo van: 'Lezer, dit is het nou, hè. Dit vind ik nou leuk. En of jij het daar mee eens bent of niet, het is hoe ik de wereld zie, dus ik ga gewoon door, oké?' Dat mag ik graag, zo'n attitude.

De dag erop nam ik mijn bestofte exemplaar van het nachtkastje en begon eraan. Ik heb de hele bundel in één ruk uitgelezen. Zonde, zoals ik al eerder aangaf. Want nu is het boek uit. Ik begin straks weer van voren af aan.

Voor wie het zich afvraagt: ik lees geen recensies voordat ik zelf mijn mening op papier heb gezet. Acht u mijn 'onbevlekte' oordelen bar weinig waard, klikt u dan vooral verder...

... naar recensies in Cutting Edge, de Volkskrant en Recensieweb;
... naar Maartje Wortels online stek bij De Bezige Bij.

Wel terugkomen, hè?
Meer, méér...

donderdag 10 december 2009

Floortje Selis has sent you a message

1 stok(ken) achter de deur

‘Leuk!’ Zo begon de boodschap die ik op 6 oktober via LinkedIn ontving. Afzender was Floortje Selis, een geliefde ex-collega van bij Quote, inmiddels aan de slag als Begaafde Graphic Designer bij allerlei bladen. Leuk, zei ze? Meisje, liefje, wat is er dan zo leuk? Hongerig klikte ik de e-mail open.

Floortje Selis has sent you a message.
Date: 10/06/2009
Subject: leuk!

Zit ik hier rustig mijn werk te doen, gezellig bij de AvantGarde, kom ik ineens een stukje over jouw nieuwe boek tegen. Mag ik die pagina ook nog opmaken, wat een eer!

Heel veel succes!!
Liefs,
F


Allerlei rampscenario’s vertroebelden mijn gedachten. Een stukje over mijn nieuwe boek. Geweldig, maar god, ik wist van niets! Hoe konden ze al een stukje over mijn roman schrijven als die roman op dat moment nog slechts voor de helft af was, net als de auteur ervan (ik bedoel, helemaal Auteur ben ik nog lang niet)? Waar hád die schat van een Floortje het over?

Ik stuurde haar meteen een e-mail. WTF, darling? Ze verduidelijkte:

Het stukje over jouw boek is heel leuk, het gaat er namelijk om dat je boek promoten na dat het uitkomt zooooo vorig jaar is, nu wordt je boek gepromoot voor dat het uit is gekomen, dus je wordt gewoon lekker opvallend even aangekondigd en dat mensen je verhaal kunnen volgen via boek op de plank.

Ah! Blij (zeg maar, eh, buitensporig extatisch) reageerde ik:

Quoting Emily Gordts:

Ooooh lieverd, je mailtje maakt me duizend kilo lichter! Ik was zo bang dat het inhoudelijk over m'n boek zou gaan. Want het is al helemaal anders dan het in die brochure werd aangekondigd, weet je wel? Een roman-in-wording laat zich blijkbaar niet vangen in een commerciële brochuretekst!!! Maar het gaat dus over de marketing - dat is prima, dat is zelfs supergoed!!!!! Origineel dat ze daarover schrijven, zeg. Wanneer komt die avant-garde uit?


Nou, eind november dus. Da’s alweer een tijdje geleden, maar ik durfde de krantenwinkel niet zo goed binnen te lopen. Ik was er immers nog niet helemaal van overtuigd dat ik écht in de AvantGarde zou verschijnen, en ik wilde het artikel eerst zeker zien staan voordat ik het blad zou aanschaffen. Ik bedoel, ons Floortje vertrouw ik natuurlijk 100%, maar bladenmakers willen de inhoud weleens zomaar omgooien. En zeg nou zelf: wat moet ik met een AvantGarde waarin ik niet figureer?

Gisteren was het zover. De Albert Heijn vlakbij de Magna Plaza leek me een geschikte locatie om mijn plan uit te voeren:

(i) de AvantGarde uit het schap trekken;
(ii) naar links kijken;
(iii) naar rechts kijken;
(iv) het blad van cover tot achterflap doorbladeren.

(Da’s namelijk niet zo makkelijk in de krantenwinkel om de hoek, waar de nietsverkopende verkoper me danig op de vingers kijkt.)

Het plan werkte, behalve dat ik stap (iv) beter had omgedraaid. Ik bladerde, en bladerde, en bladerde. Ik ben één brok emotie, besefte Lieke van Lexmond. Reclame voor H&M. Voorspelling 2010: minder is meer. AvantGrades mode en beauty wishlist. Wende & Jan: “We maken elkaar regelmatig uit voor rotte vis.” Tieten. Calvin Klein. Tieten. Tieten.

Nope, dacht ik, ’t was te mooi om waar geweest te zijn.

Tot ik bij de Agenda uitkwam:

>>> MUZIEK >>> WEBSHOPPEN >>> BOEKEN >>> FILM >>>

BOEKEN??? Ja: BOEKEN!!!

Pagina 135: in ’t knalrood (thank you Floortje!!), staat de cover van Arty-farty. Ik kon er niet omheen. Dit was ‘m! Dit was ik!

Het resultaat? Zalig. Oké, mijn 3 maanden stage bij Trouw bleek zwaarder te wegen dan mijn ervaring van 2,5 jaar bij Elsevier, en in januari is het boek alleen maar in my dreams verschenen – maar dat geeft allemaal niet. Het is en blijft zalig.













:)
Meer, méér...

donderdag 26 november 2009

Rust, ruimte, en NO FACEBOOK

1 stok(ken) achter de deur

De een trekt zich terug in een klooster, de ander in z’n ouderlijk nest. Ik, ik deed het in Londen. Schrijven. Continu, vijf dagen achtereen. Want in Amsterdam lukte het niet erg met ‘rust en ruimte’, essentieel volgens schrijversmakelaar Paul Sebes. Ik heb de beste man nooit ontmoet, maar dit schrijft hij in zijn bestseller over bestsellers:

Dat je er met talent alleen nog niet bent, beaamde ook het nieuwe, Vlaamse talent Ivo Victoria. Hij vertelde onlangs over een televisie-interview met Salman Rushdie. De interviewer vroeg aan de auteur: ‘Meneer Rushdie, wat vindt u het allermoeilijkst aan schrijven?’ ‘Blijven zitten,’ antwoordde Rushdie. En zo is het ook, beaamde Victoria. Je moet voor je scherm gaan zitten, beginnen met tikken en vooral: blijven zitten. Als dat je lukt, volgt de inspiratie vanzelf. Zijn tweede tip is dan ook: begin gewoon. De inspiratie komt tijdens het schrijven.

Het klinkt zo vanzelfsprekend. Nu ik het opnieuw lees, kan ik alleen maar knikken. Gek, want ik heb dit al eens gelezen, een jaar geleden. Toen voorzag ik bovenstaande alinea van de nodige kruisjes en cirkeltjes, maar ik stak er blijkbaar niets van op. Ik moest het zelf ontdekken. Pas nu, vijf dagen voor de deadline (die is verzet naar 1 januari), kan ik zeggen dat mijn frank eindelijk is gevallen.

Bij mij is ‘blijven zitten’ niet het probleem. Dat kan ik met het grootste gemak, uren achtereen. Pleur mij ergens neer met mijn laptop, en ik blijf braafjes zitten. Als ik internet heb, tenminste. Daar zit het ’m: er is zoveel te doen! E-mailen (account 1, 2, 3, 4 en dan ook nog eens Google Wave uittesten), nu-punt-en-ellen, twitteren, en… Facebooken. Facebook is mijn grootste vriend, dus mijn allergrootste vijand. Lekker lezen wat mijn social network aan het uitspoken is, daarop reageren, filmpjes kijken, doorklikken naar andere filmpjes, originele status updates bedenken, me verkneukelen om foto’s van lang verloren vrienden… Ik heb het er maar druk mee.

Toen ik maandag 16 december met ‘schrijven’ begon, begon ik vooral met internetten. Dat ben ik immers gewend. Uren gingen voorbij. Ik werd er ellendig van: waarom lukte het nou niet, dat schrijven? Ik moest echt van iemand horen: ‘Eh, misschien ligt het aan het feit dat je continu zit te surfen? Zet internet uit! Uit, zeg ik!’ Ja, maar dat kan ik niet, ja, maar je weet niet wat je zegt…

Maar, maar, maar. Klaar met maar. Dus maandagmiddag dwong ik mezelf een belofte af: e-mail uit, en internet enkel en alleen gebruiken om synoniemen.net te raadplegen. Streng en consequent was ik, zoals Sebes in Bestseller aanraadde, en ik verbrak de afspraak met mezelf bijna niet meer. En zo kwam ik langzaam maar zeker in de Flow. Vijf dagen later had ik er vier cruciale hoofdstukken uit geramd. In totaal telt Arty-farty nu 36.000 woorden – 9.000 meer dan voordat ik op de Easyjet naar London Gatwick stapte.

Ik heb nog zeker 15.000 woorden te gaan, maar ik weet het zeker: ik kan het. Als ik nu offline ga.
Meer, méér...

dinsdag 10 november 2009

Theoria verruimt horizonten!

3 stok(ken) achter de deur

Kortrijkzanen besteden hun geld niet graag aan boeken. Dat leid ik af uit het aantal boekhandels in mijn geboortestad: Kortrijk (75.000 inwoners) telt één goede kinderboekhandel en één goede grotemensenboekhandel. That’s it. Er is een Standaard Boekhandel, maar die speelt vals: da’s helemaal geen boekhandel.

Voor de jonge lezers was (en is) er Sjaalman. Daar gingen mijn broer en ik soms heen, met papa. Ik weet er niets meer van: in dezelfde straat bevond zich speelgoedwinkel Kristalijn. Verboden terrein, dus heerlijk.

Sjaalman was verboden noch heerlijk. In de schappen lagen dure boeken, bekroond door zilverharige juryleden. Boeken die papa vele eeuwen eerder zelf had willen krijgen. Mooi voorbeeld: een hardcover van Margriet Heymans. Lieveling, boterbloem (1988) ging over het meisje Berthe dat haar pop al rijmend moest redden van een boze fee. Die fee, erop gebrand de pop te mishandelen, was haar alter ego. Papa was dol op zulke artistieke verhaallijnen. De pop heette Poppeleia. Ik vond dat stom; papa niet.

Toen we wat ouder waren, en beloofden braaf te zijn, mochten we op zaterdagmiddag mee naar Theoria. De Volvo werd dan geparkeerd in een zeer donkere, kille garage. Vervolgens moesten we een trap op, die leidde naar de achterdeur van Theoria. Theoria vond ik raar. Het kleurloze (grijze? groene?) tapijt dempte alle geluiden. Weinig licht, veel ruimte. Contact met de verkopers heb ik er nooit gehad. Ik was toen sowieso meer een bibliotheekmeisje; Theoria had een te grote drempel. Maar Theoria was wel De Boekhandel. De enige echte boekhandel van Kortrijk, al 35 jaar lang.

Papa gaat er nog steeds heen.

Van: Papa
Verzonden: zaterdag 7 november 2009 11:33
Aan: Emily
Onderwerp: boek

Dag Em,

Gisteren was ik bij Theoria en de baas overviel mij met de zin "Is dat uw dochter die een boek uitbrengt?"... :-)

Hij is wild enthoesiast... :-)

Dus als het goede kritiek krijgt, zal je een signeersessie moeten versieren in je geboortedorp!!!!

HAHAHAHAHAAA :-)

De roem komt op zevenmijlslaarzen aangehuppeld!!!
Heb ik al gezegd dat Theoria de allergaafste en allerhipste boekhandel van Kortrijk is? Gaat er allen heen! Onze Lieve Vrouwestraat 22, 056/216217! Op werkdagen open van halftien tot twaalf en van halftwee tot zes, en op zaterdag van tien tot twaalf en van twee tot zes! En ik ben er zeker van dat het tapijt sinds mijn kindertijd allang is vernieuwd. Meer, méér...

maandag 2 november 2009

De doem van de deadline

6 stok(ken) achter de deur

Steeds vaker vraag ik me af hoe mijn leven eruit zou zien als 1 december 2009 een doodgewone dinsdag was.

Tot en met september werkte ik officieel op dinsdagen en donderdagen aan mijn roman; de rest van de tijd schreef ik voor vaste en losse klanten. Columns, brochures, persberichten, nieuwsbrieven, online content en zelfs een boekie tussendoor. Omdat ik me daarmee wel kan amuseren. En bovendien moet ik toch ergens mijn bankrekening mee vullen, anders lijkt ze zo… leeg.

Nu is de bankrekening zodanig gevuld dat ik me sinds een maand op het schrijven kan richten, toch zeker tot het einde van het jaar. Dat doe ik niet (ik heb twee vaste klanten die ik aan de kant kan noch wil zetten), maar het idee is mooi. In de praktijk werk ik een dag of vier per week aan Arty-farty. Het vlot, maar niet heus: vlotten is volgens de Van Dale ‘zonder haperingen, gemakkelijk of voorspoedig verlopen’.

Dat is dus niet het geval. Jezus, wat valt het schrijven van een roman me zwaar. Ik doe niets liever dan schrijven. Schrijven is zo ongeveer het enige naast sex, drugs & rock ‘n’ roll dat mijn geestje kan verlichten, maar het schrijven van een roman... tja, ik kan het niet anders zeggen: het verzwaart me. Ik ben minstens tien mentale kilo’s aangekomen sinds ik met het grote boekproject begon. Ik ben, geloof ik, te kritisch. Of ik doe te moeilijk, weet ik veel.

Waarom? O, dat weet dit meisje dan wél weer: door de deadline. De verdomde, verbliksemde, verdoemde, verdraaide, verduivelde, vervloekte deadline (met dank aan synoniemen.net). Zo nu en dan vraagt men mij of ik de deadline niet vergeet. Eh, nee. Hij valt op 1 december, en geloof me, hij valt elke dag een paar keer op mijn hersenpan, als een krom krantenbericht op een nuchtere maag.

Ik overdrijf. Bovendien is de deadline mijn eigen schuld. Ik wilde een deadline. O, wat wilde ik graag een deadline. Nietwaar Thomas, weet je het nog? ‘Geef me een deadline,’ smeekte ik, ‘ah toe, geef me een deadline, dat werkt als een stok achter de deur!’ Mooi niet, wijffie. De deadline is zo’n forse, knoestige stok gebleken, dat ik op slechte dagen niet eens meer in de buurt durf te komen van de deur.

Dus: wat als ik geen deadline had? Wat als ik het leven van een vrije bij leidde? Julia Cameron, door wiens The Right to Write ik me af en toe laat verleiden, vraagt het zich blijkbaar ook weleens af:

‘If we didn’t have to worry about being published and being judged, how many more of us might write a novel just for the joy of making one? Why should we think of writing a novel as something we couldn’t try – the way an amateur carpenter might build a simple bookcase or even a picnic table? What if we didn’t have to be good at writing? What if we got to do it for sheer fun?’
Het zijn mooie 'creative writing'-vragen. En o, wat wil ik haar geloven, die dartele dame met de dichterlijke naam. Maar het antwoord doorsplijt zelfs de wolligste Amerikaanse wolk: ‘Nothing would happen, Mrs Cameron, nothing at all.’ Er valt geen speld tussen te krijgen. Want wat heb ik de afgelopen 28 minus 1 jaar nou precies geproduceerd, qua fictie, waar ik nu nog trots op kan zijn? Juistem: noppes. Dus misschien moet ik mezelf maar even, heel hard en genadeloos, de volgende vragen stellen:

‘If you didn’t have to worry about being published and being judged, would you write a novel just for the joy of making one? What if you just stopped thinking so much, huh? How about shutting the fuck up and getting on with it? What if you actually started finishing that damn novel of yours? And no, it’s not sheer fun. Then again, did anyone ever tell you it would be?’
Meer, méér...

zondag 18 oktober 2009

Intermezzo

0 stok(ken) achter de deur

Suddenly I see
This is what I wanna be

Suddenly I see
Why the hell it means so much to me
Meer, méér...

zaterdag 17 oktober 2009

En toen trok de mist der middelmatigheid weg

7 stok(ken) achter de deur

Van: Emily
Verzonden:
zaterdag 17 oktober 2009 11:31
Aan: Hans, Thomas, Floris, AVD, Thijs, Nenene, Papa, Leon, Marike, Motie
Onderwerp:
En toen trok de mist der middelmatigheid weg


Beste (hoofd)redacteur,
- Hans, Thomas

Beste meelezers,
- Floris, AVD, Thijs, Nenene, Papa

Beste meeluisteraars,
- Leon, Marike, Motie

Gisteren lag ik op de sofa met mijn lief. We keken naar Revolutionary Road en ik genoot, maar ik hoorde er niet te liggen. Er was de bowlingborrel met de Jonge Bijen en het lanceringsfeestje van Philip Huff waar ik heen zou gaan. Ik was niet gegaan; ik had knetterende koppijn geveinsd. De hele dag lag ik met mijn zenuwen in de knoop. Tegen 17u kon ik eindelijk aan mezelf toegeven dat ik bang was. Te bang. Pas toen ik dat besluit had genomen, kon mijn dag beginnen. Het is de beste beslissing gebleken voor de ontluikende debutant in mij: gisteravond werd Arty-farty in beton gegoten.

Het is bijna middernacht als John Giving, het knapste karakter van Revolutionary Road, zijn intrede doet op ons platte Sony-scherm. Officieel lijdt deze nogal griezelige knul aan paranoïde schizofrenie. Of die diagnose correct is, weet ik niet, maar in elk geval stelt het hem in staat de werkelijkheid te benoemen zoals die is. Door Givings franke en spijkerharde uitlatingen beseft de kijker (of de lezer van Richard Yates’ roman, die ik jaren geleden verslond) dat de Wheelers écht bijzonder zijn: they get him. Giving probeert het niet te laten merken, maar hij is stomverbaasd. Even later spreekt hij de volgende legendarische zin uit: “Plenty of people are on to the emptiness, but it takes real guts to see the hopelessness.”

Dat zijn dan ook de eerste woorden die ik in een vlaag van verstandsverlichting op papier zet. Nou ja, papier is niet zo snel voorhanden, dus neem ik genoegen met de dunne marges van de PC Rendement. Er vormt zich een idee in dat hoofd van mij. Ik kijk mijn lief aan en zeg: “Zo moet Marijke zijn.” Ik ben er zeker van. “Druk je even op pauze?” Ik begin uit te leggen wat ik zojuist heb doorgrond. Hij zwijgt, denkt na. “Moet ik dat dan doortrekken in de hele film,” vraag ik, “of pas in de tweede helft?” Ik bedoel natuurlijk het boek – mijn boek – maar hij begrijpt me. “In het hele boek,” zegt hij, “maar in haar léven slechts de helft.” Ik weet precies wat hij bedoelt.

Een brainstormsessie barst los. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Het is een potje mentale pingpong: ik gooi hem een balletje toe, hij vangt het verwonderd op, inspecteert het, gooit het weg – of stopt het veilig in een mandje. Langzaam raakt het mandje vol. “Eigenlijk moeten we dit opnemen,” zegt hij. Mijn iPhone ligt binnen handbereik. Ik zet de recorder aan. Negen minuten en achttien seconden later hebben we samen een schets van de nieuwe verhaallijn vastgelegd. Is het any good? Ik druk op ‘play’. Mijn stem klinkt veel trager dan ik dacht, en vooral onnatuurlijk vurig (“Gerda heet niet Gerda. Gerda heet Annie. Zo heet ze gewoon.”). Maar onze ingevingen snijden hout, en daar gaat het om. “Wacht even,” slaak ik, “blijf luisteren. Blijf luisteren!” Zodra ik zie dat mijn lief inderdaad blijft luisteren, ren ik naar beneden en ruk de A4’tjes met mijn huidige synopsis uit mijn tas. Ik hol de trap op, gris mijn schrift van tafel, plof weer neer op de sofa en begin koortsachtig te schrijven. Het eerste het beste schrijfgerei waar ik mijn hand op kan leggen, is een gifgroene balpen met in zilveren lettertjes MODERN ART OXFORD. Hoe frappant.

Twee uur later heb ik de sleutelscènes uitgeschreven, de hoofdstukken heringedeeld, en deze brief opgezet. Arty-farty (ondertitel: It takes real guts to see the hopelessness) staat niet meer als een kaartenhuis. Het is een stevige straat, een buurt bijna. Het wordt een wereld. Dus, lieve (hoofd)redacteur, meelezer of meeluisteraar: heb alsjeblieft nog heel even geduld.

Emily

PS1 Mijn virtuele alter ego wil dat ik deze column straks op mijn weblog plaats. Zij wil ook dat ik alle reacties op deze e-mail online zet. Dat zal ik dus doen; ik ben haar veel verschuldigd. Uiteraard zal ik je anonimiseren, tenzij je aangeeft dat dat niet hoeft.

PS2 Dank je. Dank je!

PS3 Mijn lief lag allang te slapen toen ik in bed kroop. “Ik heb het,” fluisterde ik, “ik héb het.” Voorzichtig maar vastberaden schudde ik hem wakker: hij moest het horen. “Oh,” kreunde hij, “heb je het? Mooi zo.” En bijna meteen daarna: “Ik heb zo’n ongelooflijke zin in drop.”

Meer, méér...

woensdag 14 oktober 2009

Het open source project

1 stok(ken) achter de deur

Ik moet u iets bekennen: ik kan het niet alleen. Zelfs al gaat het schrijven momenteel erg lekker, alleen kan ik het niet. Neem vorige week. Van donderdag tot zondag was ik verloren. A. was weg.

A. is mijn schrijfbuddy. Sommige mensen zouden van een “meelezer” spreken, maar dan denk ik gelijk aan “mee-eter”. En dat moeten we niet hebben: A. is allerminst een zwart puntje.

Is A. er niet, dan merk ik dat meteen. Zoals vorige week, toen ze op een internetloos eiland aan haar eigen roman schaafde.

We begonnen ongeveer tegelijkertijd aan onze schrijfprojecten, A. en ik. Onze werkwijze verschilt sterk – zij is stukken gedisciplineerder dan ik, ondanks/dankzij haar kinderrijke leven – maar één ding hebben we gemeen: de behoefte aan feedback. Die behoefte is aanzienlijk. Zeg maar: kolossaal. We e-mailen elkaar alles toe; elke versie moet eraan geloven.

‘Dag lieve A.’, klinkt het dan, ‘zou je mijn hoofdstuk vijf nog eens kunnen lezen? Ik heb er flashbacks aan toegevoegd, in de tegenwoordige tijd, maar ik weet niet zeker of het werkt.’ Een paar dagen later: ‘Dag lieve A., zou je mijn hoofdstuk vijf nog eens kunnen herlezen? Ik heb de tijden nu omgedraaid: de flashbacks in het verleden en de rest in de tegenwoordige tijd.’ Enzovoort, enzoverder. Arme A., denkt u nu, maar wees gerust, die doet precies hetzelfde. De ‘track changes’-functie van de tekstverwerker beleeft gouden tijden.

Daaraan moest ik denken toen ik gisteren aan de borrel zat met een fijn stel vrienden. Eén van hen loopt met een romanidee rond. Ik wilde het erover hebben met de anderen. Tenminste, als hij dat goed vond. ‘Maar natuurlijk’, riep hij uit, ‘dit is een open source project!’

Ik denk er precies zo over. Mijns inziens wordt het zonder anderen maar een saaie boek, eh, boel.
Meer, méér...

woensdag 30 september 2009

‘Is je boek al af?’

3 stok(ken) achter de deur

Ik droomde dat ik met een vriendin zat te lunchen bij Brasserie Keyzer. Fijn was dat, tot ik besefte dat Keyzer ook op het lunchlijstje stond bij uitgevers van diverse pluimage. Genot sloeg om in gruwel. Elk moment kon een Bezige Bij binnenkomen die recht naar me toe zou benen. Vijf woorden zou hij tot me richten: ‘Is je boek al af?’ Geen ah-wie-zullen-we-daar-hebben, geen pot om rond te draaien; slechts een Frankenstein-lach in plaats van een vraagteken.

Een nare droom. Zeker omdat het geen droom betrof – geen echte althans. Mijn brein was klaarwakker toen het mijn gedachten ongevraagd bijeen boetseerde om bovenstaande scène te bakken. Ik lag gewoon in bed op een woensdagochtend, en zette een mentaal luikje open, ergens rechts van het midden.

Een dagdroom als deze confronteert me met een waarschijnlijk zeer ongegronde schrik: ik vind uitgevers steeds enger. ‘We willen dat dit je huis wordt’, vertrouwde een goedbedoelende Bij me niet zo lang geleden toe. ‘Je moet je hier thuis voelen, je moet hier graag komen.’

Tevergeefs. Ik word nerveus van de trap die zoveel verlichte voeten heeft gekend, van de kamertjes die zoveel wijze romans herbergen. Wanneer ik de Van Miereveldstraat nummer 1 betreed – wat ik tot dusver slechts een keer of drie aandurfde – kraakt het aan alle kanten. Onder de druk van al die beloftes staat het pand op het punt het te begeven.

In mijn hoofd dan.

Dat hoofd van mij verwachtte blijkbaar een ander soort uitgeverij. Eentje zoals journaliste Frédérique Deghelt beschrijft in haar roman La Grand-mère de Jade. ‘Les éditions En lieu sûr’, heet deze wel zeer fictieve uitgeverij. Oprichter Albert Couvin vult zijn website met allerlei romantische verklaringen. De mooiste: ‘Mijn passie om u te lezen, en om te dromen dat zich een schrijver schuilhoudt in de broze envelop die uw teksten bevat, dat is de enige garantie die ik u kan geven.’

Ik weet niet wat ik verwachtte toen ik Thomas officieel ‘mijn’ redacteur mocht noemen. Dat hij Albert Couvin zou heten en mij bij het handje zou nemen? Dat hij, zoals soms met Grote Schrijvers gebeurt, elke dag bezorgd zou bellen om te informeren naar mijn schrijf- en denkgedrag? Dat hij mij, kortom, het gevoel zou geven dat ik belangrijk was – belangrijk genoeg om met dat gevoel gezegend te worden? Nee, meisje. Schrijven doe je alleen. Je weet toch dat je clichés dient te gehoorzamen.

Nu gaat het goed. Ik lag er twee weken uit – eerst een emotioneel griepje gevolgd door de fysieke variant – maar het gaat goed. Alleen krijg ik zo’n hekel aan die vijf woorden. Is je boek al af? Alsof ik hardleers ben, alsof ik pertinent weiger dat boek af te maken. Het cynisme drupt ervan af. Je kan net zo goed keihard tegen m’n schouder aan knallen en me vervolgens een blik vol haat toewerpen. Ik kan er niet zo goed tegen, nee.

Het boek is nog niet af. Maar het gaat goed, dank je wel. Het gaat goed, en vooruit.
Meer, méér...

maandag 7 september 2009

Hyper en blij

0 stok(ken) achter de deur

“Kijk”, fluisterde ik tegen mijn vriend, “kijk dan!”

Gisteren was ik een wetenschapper in een documentaire, en ik had zojuist een leeuwin gespot. Wat een toevalstreffer! Een leeuwin! Ik had niet eens aan deze mogelijkheid gedácht. Maar mijn leeuwin, hoe zeldzaam ook, was niets waard zonder de blik van de cameraman.

“Wat”, vroeg hij, “waar?”

Te luid, hij was te luid! Stil nou. Straks kijkt ze op en verdwijnt ze – poef! – als in een droom.

“Ik ga niet wijzen, maar dáár!”

Hij volgde de pijltjes van mijn ogen en begon te glimmen.

Mijn leeuwin was een lief ogend mevrouwtje met donkergrijze haren. Ze zat in haar eentje aan een picknicktafel, verzonken in de brochure van Thomas Rap.

Ene Emily Gordts op pagina vier lachte haar een tikje te enthousiast toe. Wat zou het mevrouwtje daarvan denken? En dat Spannende Knoopje, hmm, daar was ze vast niet van gediend.

Ze sloeg de bladzijde om. Ik hield mijn adem in. Nu keek ze naar een papieren versie van mijn weblog. Las ze door?

“O god”, fluisterde ik, “ze leest door.”

Heel pagina zes ploegde ze door, en toen pagina zeven. Nu leest ze die grap over ‘(F)art’, wist ik. Nu verwerken haar hersenen de titels die mijn vader voorstelde. ‘Dan Brown meets Suske en Wiske’, ik wist precies waar die zin stond.

“Ga naar haar toe. Hup! Da’s hartstikke leuk.”

Briljant idee. Enigzins treuzelend verliet ik de rij van de Espressofabriek, het barretje tegenover de hoofdingang van boekenbeurs Manuscripta. Ik ging niet recht op haar af – leeuwinnen zijn snel afgeschrikt – maar maakte eerst een halve cirkel om haar heen.

“Excuseert u mij, maar mag ik vragen wat u ervan vindt?”

Ze keek op. Haar gezicht verried een wonderschoon karakter: dit mevrouwtje van een jaar of zeventig was zonder twijfel een gelukkig mens. In harmonie, dat was ze. Alsof ze al maanden reikhalzend uitkeek naar deze chaotische boekenbeurs, en nu in- en intevreden was dat ze ook ditmaal weer van de partij mocht zijn.

“O, bent u van de uitgeverij?” vroeg ze. Ze sloeg de brochure dicht en wees op de cover. “Ik vind Thomas Rap werkelijk gewéldig.”

“Nee”, lachte ik, “nee, ik ben...” – ik opende haar brochure op pagina vier – “... dit. Ik bedoel, dat ben ik.”

Het duurde even voor het tot haar doordrong. Toen begon ze te lachen.

“O! Ach! Dat is bijzonder. Wat leuk! Gefeliciteerd, gefeliciteerd!”

Ze deed me denken aan mijn oma. Ik had de neiging haar te knuffelen.

“Maar wat vindt u ervan”, sprong mijn vriend me bij, “daar zijn we ontzettend benieuwd naar.”

“Nou”, zei het mevrouwtje, “ik vroeg me af: hoe weet u dat allemaal?”

Ze tikte met een gerimpelde vinger op pagina vijf. Daarmee doelde ze op de korte inhoud van het boek, geschreven toen de focus van het verhaal nog al te zeer op de kunstwereld lag. Ik vertelde over mijn ouders, allebei kunstadviseur, en over mijn opa, die op zijn doodskaartje per se het woord ‘industrieel’ wilde hebben, terwijl hij vooral gezien werd als kunstverzamelaar.

“In mijn tijd”, zei het mevrouwtje, “ging het er allemaal anders aan toe.”

“Ik vind het een nogal hypocriete wereld tegenwoordig...”

“Ach. Is de hele wereld niet hypocriet?”

“Jazeker”, zei ik. “Dié wereld bijvoorbeeld ook.”

Ik knikte naar de ingang van Manuscripta, waar bezoekers af en aan liepen met plastic tasjes, de logo’s van de uitgeverijen vol in het zicht. Thomas, die binnen stond, had me net verteld dat een verrassend hoog percentage slechts langskwam om gratis boekenleggers te scoren.

“O ja”, lachte het mevrouwtje, “die wereld zeker!”

Ik bedankte haar voor het babbeltje, wenste haar nog een fijne dag, en liep verder, hyper en blij.

Later vroeg ik me af wie zij eigenlijk was. Ik had haar moeten vertellen over de zojuist verschenen biografie van Thomas Rap (1933-1999). Misschien kende ze hem persoonlijk. Misschien was ze verliefd op hem, lang geleden! Immers: zij was mijn leeuwin, en hij was ooit een leeuw. Twee mooie wezens. Met glanzende manen.
Meer, méér...

donderdag 27 augustus 2009

Zij erop, ik erin

0 stok(ken) achter de deur

Amsterdam barst tegenwoordig van de Scarlett Johanssons. Ze is overal te zien: bij de bushalte, in de supermarkt, op het centraal station. Ze blijft maar glanzen, dat wijffie met d’r waterval van blond haar. En die ringvinger wil elke keer onder haar zijden jurk glippen, maar ’t lukt gewoon niet. Stuck in time, op een poster.

Ik kan niet zeggen dat ik weet hoe zij zich voelt. Als mijn ringvinger onder mijn jurk wil glippen, dan doet die dat. Zoiets gaat gewoon altijd goed bij mij. Maar Scarlett en ik hebben wél iets gemeen: zij staat op de Cosmopolitan van september, ik sta erin. Had ik ook nooit gedacht, nee. Het is alsof ik 'r persoonlijk ken, echt waar, we zijn closer dan close.

Het begon toen ik op tien juni (jongstleden, jongstleden) werd gebeld door een zoetklinkend meisje van de Cosmopolitan. Die had het artikel in nrc.next gelezen en vond mij wel een geschikte kandidate voor de rubriek Upcoming Woman. Blijkbaar heb ik de achterkant van een upcoming woman. Desondanks zei ik ja.

Ja, dus, en waarom?

Omdat ik ooit las dat romanciers léven van de vrouwenbladen. ’t Schijnt dat romans bijna louter door vrouwenbladlezeressen worden gekocht. Zonder vrouwenbladen geen uitgeverijen, zonder uitgeverijen geen romanciers. Wanneer een vrouwenblad als Cosmopolitan, dat volgens het Handboek Nederlandse Pers door 108.094 vrouwen wordt gekocht (ik dacht toch echt 108.091, maar goed), aan een nog niet eens gedebuteerd debutantje vraagt of ze in het blad wil, dan is er slechts één mogelijk antwoord: niet nee, maar ja. Volmondig ja.

Nog even snel gebeld met Hans van De Bezige Bij, en die zei ook: ja.

Ja... JA!

En daar sta ik dan, op pagina 55. Het fotootje is zo groot als een babyduimafdruk en de tekst is aangepast nadat ik het had goedgekeurd, maar dat geeft allemaal niet. Scar en ik, in de Cosmo. ’t Leven zit vol verrassingen.

Meer, méér...

zondag 16 augustus 2009

Meer slik dan wow...

1 stok(ken) achter de deur

Ik zag het, ik zag het meteen. We kwamen thuis van ruim drie weken vacances/vacaciones en daar, tussen de stapels Verleden (Financieele Dagbladen, Volkskranten en koppige facturen), piepte een pakketje Toekomst. Het was wit, plat en behoorlijk zwaar.

Hét pakketje. Geen twijfel mogelijk: op het deksel prijkte – het geduld zelve – een donkerrode bij met art deco pootjes. Dit is geen bij, dacht ik magrittesque, dit is de toekomst.

Openrukken zit in mijn DNA. U moet mijn oma eens in de weer zien met cadeautjes. Lijden dat die pakjes doen! Het papier moet er zo snel mogelijk af; ze wil weten wat eronder zit, en wel meteen. Ondertussen poogt ze het object in kwestie te ontwaren; haar ogen vliegen hongerig van links naar rechts, als was ze een krolse kerel met zicht op een halfnaakt sletje.

Openrukken dus, dat pakje.

Maar ik hield me in. Ik wachtte. Dit was een historisch moment voor mij – u moet zich voorstellen wat in die doos zat. De brochure met daarin mijn cover, mijn foto, mijn ik. Dat is toch iets anders dan een allereerste stukje op een laagdrempelig weblog.

Het lukte me zeker een kwartier om het moment uit te stellen. Eerst was een bezoek aan het toilet vereist. De auto moest worden geleegd. Ramen werden geopend, schimmelkiwi’s weggegooid. En toen stond ik in de keuken, tussen de meegebrachte brokken nougat en de zonnebloemen uit het tankstation. Dit was het dan. Er werd een camera op me gericht (mijn vriend wil de sleutelmomenten per se vastleggen), en ik mocht lós.

Plasticfolie eraf. Mijn adres dwarrelde op de grond. Ik trok de weerbarstige lipjes uit het karton. Het deksel klapte open als een boekenkaft en daar lagen ze, een stuk of tien brochures, zalig glanzend en heerlijk geurend. Op de eerste stond een ballerina-achtige brunette met een knotje: De Bezige Bij, Nederlandse literatuur, najaar 2009. De tweede brochure was ook van De Bezige Bij (Vertaalde literatuur), net als de derde (Non-fictie).

Wellicht gerangschikt op gewichtigheid, schoot het door mijn hoofd. Ik vond het allang best, want een paar brochures verderop – ‘najaarsaanbieding’ in literair jargon – sprong ie er opeens uit: de cover van mijn boek. Een gouden, lege lijst. Ook de letters van ‘Thomas Rap’ waren voor de gelegenheid goud gekleurd.

Wow.

Ik wist al dat ‘mijn’ cover op de omslag van de Thomas Rap-brochure zou worden gedrukt – maar om het zo te zien, zo goud-op-grijs, zo écht… Het verrukte én benauwde me.

Openen dan maar, openen! Pagina twee: de inhoudsopgave, met mijn naam als eerste. Meer slik dan wow. Pagina drie: Tim Foncke’s brief aan de boekhandelaar, een Vlaams pareltje dat ik al eerder onder ogen had gekregen (Foncke wordt de nieuwe Verhulst). Ik sloeg de bladzijde om – klop, klop, kloppend hart – en, baf, no question about it: c’est moi. Een hele linkerpagina Ik. Rechts mijn naam, de titel, inhoudsopgave, cover, details. Arty-farty ligt in januari 2010 in de boekhandel, yours for circa 16 euro 50. Dat ik (en u) het weet…

Extra enerverend was het lijstje met hoe deze Emily Gordts (Gordts? Wat een rare naam…) kan worden ingezet voor ‘promotie’. Schrikbarend lang is die lijst. Interviews, optredens, affiches, advertenties, banners, lezersacties, leesexemplaren voor de boekhandel, www.boekopdeplank.nl.

Interviews, optredens, affiches? Wow. (Het boeit me niet eens zo heel erg dat de URL van mijn weblog totaal verkeerd is. Mijn vriend, iets praktischer ingesteld, onderneemt gelijk actie door deze domeinnaam als de donder te registreren.)

Je zou er bijna faalangst van krijgen. Nou ja, ik zal u wat vertellen. De afgelopen maanden, toen had ik pas faalangst. En niet zo’n beetje. Geen lachtertje, hoor, een debuutroman schrijven waarvan je weet dat de uitgeverij ermee wil uitpakken. Maar bij de aanblik van mijn papieren alter ego, kijkend in haar inkerige ogen (het rechter duidelijk kleiner dan het linker – was me nog niet opgevallen), dacht ik: I’m going to make you proud, girl! De positieve energie die me de afgelopen maanden ontbrak, raasde opeens weer door mijn aderen. Ik kon niet wachten om plaats te nemen achter mijn flaptoppie.

‘Nu laten zien’, hoorde ik uit de verte, ‘kom op dan!’ En fier (alsof het mijn roman al was) hield ik de brochure in de lucht. Klik, hoorde ik. De glimlach tintelde door tot in mijn tenen. Klik!



Download de brochure hier. Meer, méér...

maandag 6 juli 2009

En dan nu: 'Caesarion', een machtige roman

1 stok(ken) achter de deur

Ik kan niet ontkennen dat ik heimelijk hoopte op een baggerboek. Zo’n boek waarvan ik heel flauw zou kunnen zeggen: “Zie je wel! Joe Speedboat was slechts een toevalstreffer.”

Joe Speedboat verslond ik, helemaal en volledig. Vorige zomer pas, toen Tommy Wieringa de F. Bordewijk-prijs allang had binnengehaald. Het was een impulsaankoop. De titel deed me gruwen, maar ‘t boekje lag bij de kassa voor €7,50, en ik ging op vakantie. Dus.

Een maand later stond Joe vol zonnebrandcrème en zandkorrels in de boekenkast, een tastbare herinnering aan een vakantie mede magisch gemaakt door Fransje met z’n keiharde rechterarm. Een snoepverhaal, vervaardigd met superieure suiker. Ik kan en wil er geen kwaad woord over zeggen.

Dit alles wilde ik Tommy Wieringa dolgraag vertellen toen ik op 25 juni naast hem kwam te staan, in de achtertuin van De Bezige Bij. Meneer Wieringa, wat bent u goed! Waarom dit, meneer Wieringa, en hoe dat, en o wow! Maar die kans kwam er niet. Tommy Wieringa (wereldwijd vertaald, onder meer in het Hebreeuws, het Koreaans en het Frans, Duits en Engels) draaide zijn rug naar me toe, en dat was dat. De beste man heeft z’n sympathie in z’n hoofdhaar zitten, moest ik die avond helaas vaststellen.

Vandaar dus dat ik, menselijk en onvertaald als ik ben, hoopte op regelrechte rukzooi. Revenge is mine! Maar nee. Vrijdagavond begon ik aan Caesarion, en het is geweldig. Het is nog beter dan Joe Speedboat – grootser. We kunnen Tommy Wieringa nooit meer vergeten, dat is een feit, daar moeten we mee leven en god, wat is dat fijn. Tommy Wieringa is een blijver, een schrijver van godverdomme-dat-kan-ik-nooit-boeken. Ik wil nu ook Het Vroege Werk van deze man lezen, zoals Dormantique’s manco (1995) en Amok (1997), boeken die niet op zijn website staan omdat ze werden gepubliceerd door Uitgeverij In de Knipscheer. Heus waar.

Een recensie is dit stukje trouwens nauwelijks te noemen. U moet Caesarion gewoon kopen en lezen, dat is mijn enige boodschap. Waarom? Hierom:


We lopen naar zee, het is niet ver. Sarah. Haar slippers klepperen. De zon heeft het plaveisel doortrokken van warmte, ze trekt door je zolen op. Haar aanraken, haar een zetje geven – het mag, ze is vrij in haar gedragingen, ze heeft woordeloos laten weten dat jij dat ook mag zijn. Iemand die je nog maar een paar uur kent een zetje geven, je noemt het spel maar de ernst van de begeerte broeit in je keel. Het begin van iets. Een ontmoeting als deze, die kleine, fonkelende tanden, het schitterende donkere haar; het enige wat het van je vraagt is deelname, de bereidheid je modderige levensverhaal achter je te laten.
Ze vraagt ernaar, naar wie je bent, waar je vandaag komt, maar je biografie komt je opeens zo loodachtig voor.
- Ik ga er gauw in, zegt ze. Ik moet plassen.
Schaamteloos wezen, dacht ik, met je lekkere tieten.
Vanochtend nam ik de tram naar kantoor. Ondanks het triomfantelijke weer nam ik de tram. Omdat ik nog een paar pagina’s te gaan had. Wat een begin van de dag. Wat een machtige roman. Hulde.

Voor wie het zich afvraagt: ik lees geen recensies voordat ik zelf mijn mening op papier heb gezet. Acht u mijn 'onbevlekte' oordelen bar weinig waard, klikt u dan vooral verder...

... naar recensies in Trouw, NRC Boeken, de Volkskrant en het Parool;
... naar de video-recensie van Pieter Steinz op nrc.tv;
... naar interviews in de Volkskrant en De Pers;
... naar Wieringa's website en zijn online plek bij De Bezige Bij;
... naar het weliswaar niet geheel betrouwbare maar toch boeiende Wikipedia;
... naar een voorpublicatie in De Pers.

Wel terugkomen, hè?
Meer, méér...

vrijdag 26 juni 2009

De bloeddoorlopen ogen van Remco Campert…

5 stok(ken) achter de deur

...staarden mij aan. Campert de Kat beloerde me alsof ik een oneetbaar vogeltje was. Een dood vogeltje bovendien: totaal oninteressant. Hij keek en keek, en toen opende hij zijn lange lippen en zei...

-----

Gisteravond was ik op de zomerborrel van De Bezige Bij. Op de uitnodiging stond dat deze borrel bedoeld was “voor auteurs, vrienden en relaties van onze uitgeverij”. Die acht woorden alleen al deden me trillen van voorpret.

Het begon goed: bij de achterdeur van de Van Miereveldstraat 1 botste ik meteen op Thomas. Dat was fijn, want de tuin stond vol mensen van wie ik er met moeite twee herkende. “Dag mijn redacteur”, zei ik flink. “Dag mijn auteur”, antwoordde Thomas. Hij gaf me een knuffel.

Vervolgens stelde hij mij voor aan zijn gesprekspartner: Philip Huff, één van de jongste rondzoemende Bijtjes (24). Met zijn blauwe ogen en assertieve vocabulaire bleek Huff erg goed gezelschap. Onthoud die naam: zijn debuutroman verschijnt in oktober. Schrijft hij net zo goed als hij praat, dan heb ik er alle vertrouwen in. Hij trouwens ook.

Na Huff praatte ik nog met twee soorten mensen, te definiëren als “De Bezige Bij/Cargo/Thomas Rap” of als “auteur”. Achteraf viel het me op dat de eerste soort de leukste was. By far! Wie een titel op zijn naam heeft staan – of, god forbid, meerdere titels – maakt blijkbaar grote kans op een eeuwig lidmaatschap van de Vereeniging der Arrogante Menschen.

De hardste les leerde ik na een interventie van Hans. “Ik ga jou voorstellen aan een paar belangrijke mensen”, zei hij. “Te beginnen met Francien, hoofd public relations. Die moet je ontmoeten.” Hij nam me bij de arm. Gedwee liet ik me wegvoeren.

Maar toen ik zag waar Hans me heen bracht, stokte ik even.

We baanden ons met veel te grote snelheid een weg naar de hoek waar de Grote Bijen aan het converseren waren. In een cocon onder een parasol: Remco Campert, Rudi Fuchs en Harry Mulisch.

Nee, dacht ik, nee! Ik bewonder hen zo, ik maak er geheid een zootje van, ik wil niet, ik wil niet.

Maar Hans hoorde mijn gedachten niet.

“Dit”, zei hij tegen Francien, zo luid dat zelfs Mulisch met zijn beide hoorapparaten het kon horen, “dit is nou Emily Gordts, dé debutante van Thomas Rap dit najaar.” Ja, fijn hoor, Hans, erg fijn, dank je wel.

Ik moest handjes schudden.

“Remco Campert”, zei Remco Campert.
“Rudi Fuchs”, zei Rudi Fuchs.
“Harry Mulisch”, zei Harry Mulisch.

“Emily Gordts”, zei Emily Gordts.

“Wie?” zei Rudi Fuchs.

Toen snelde Francien, een superlieve dame met wie ik graag wat langer had gebabbeld, me te hulp. Maar ze moest weg. Na circa honderd seconden al. “Ga maar zitten, joh”, zei ze, toen ze zag dat Hans druk in gesprek was met iemand anders. Ze wees naar de stoel tegenover Remco Campert. Ik aarzelde. “Ga toch lekker zitten!”

Ze verdween. Ik ging zitten. Mijn hart bonkte in mijn keel – ik vond dit niets. Echt helemaal niets.

Wat moest ik zeggen? Toch niet hoe geweldig ik hen vond? Komaan, dat kón niet. Toen bedacht ik dat ik Rudi Fuchs ooit ontmoet had. Vijftien jaar geleden, in Venetië, op een vaporetto. Dat was toch een beetje leuk?

Ik begon. Het woord ‘vaporetto’ was door de zenuwen verdampt. “Op een boot”, zei ik. Het klonk niet bepaald intellectueel. “Mijn vader herkende u”, zei ik nog, “en schudde u de hand.” Wie mijn vader dan wel was? Ik wist het nauwelijks meer. Ik zei iets, en nog iets.

Het was verschrikkelijk.

Rudi Fuchs zweeg.
Iedereen zweeg.

“Eh”, zei ik tegen de dichtstbijzijnde sterauteur, “jullie zijn hier al een tijdje, hè.”

Dat was waar: ze zaten er al vanaf het begin. Een halfuur eerder had ik gezien hoe er eentje bijna door zijn stoel was gezakt.

Remco Campert zuchtte, en zocht oogcontact met me. Dat ging bijzonder moeizaam. Wat is die man oud, dacht ik. En hij lijkt écht op een kat.

“Ja”, zei Remco Campert, “we zijn hier al zeker tachtig jaar.”

Grappig, moest je hem horen! Tachtig jaar! Ik lachte geforceerd.

Het was weer stil.

“Vindt u het dan nog wel een beetje leuk?” probeerde ik.

De bloeddoorlopen ogen van Remco Campert staarden mij aan. Campert de Kat beloerde me alsof ik een oneetbaar vogeltje was. Een dood vogeltje bovendien; totaal oninteressant. Hij keek en keek, en toen opende hij zijn lange lippen en zei: “Wat een dómme vraag.”

Wat een domme vraag.

Ik grijnsde zenuwachtig. Niet eerlijk, dacht ik, helemaal niet eerlijk! Zo dom was die vraag toch niet? Als dit je tigste borrel is, vind je er dan nog wel wat aan? Met al die mensen om je heen die je willen verwennen, terwijl jij ze vooral wilt verwerpen... Da’s misschien de eerste veertig jaar nog leuk, maar daarna?

Ik probeerde me nog te verdedigen. Halfhartig, uiteraard, want ik besefte dat het al te laat was. Remco Campert negeerde me volkomen. Rudi Fuchs ook.

Ik hield het nog een halve minuut uit.

“Ik ga maar weer”, zei ik, “aangenaam kennis te maken. Dág.”

Toen ik bibberend bij Thomas was aanbeland – het huilen stond me zeer na – gebeurde er iets geks. Hij moest keihard lachen. Ook Suzanne Holtzer, hoofdredacteur van De Bezige Bij, vond het prachtig. “Goed gedaan!” riepen ze allebei. “Geweldig!”

Ik begreep er niets van.

Vervolgens richtte Suzanne zich naar Tommy Wieringa en vroeg hem of hij mijn vraag nou ook zo dom vond. Hij draaide zijn rug ostentatief naar me toe en plukte heel langzaam een stukje boom uit Suzanne’s zwarte krullen. “Mwah”, zei Tommy Wieringa tegen Suzanne, “ik vind het behoorlijk dom, ja.”

-----

Over een paar jaar weet ik misschien zélf hoe dom mijn opmerking was. Maar mijn god, als ik ooit even grof en vooringenomen dreig te worden, willen jullie dan alsjeblieft iets voor me doen? Hou me stevig beet en schreeuw in mijn gezicht: “Remco Campert, Emily, Remco Campert!”
Meer, méér...

maandag 15 juni 2009

'n Kleintje

0 stok(ken) achter de deur

Dat vier uur en drie kwartier een mens zo kunnen uitputten - dacht ik terwijl ik vandaag om 15u45 neerzeeg op de wc-bril - dat is toch niet te geloven. Kapot was ik, gaar als een kip aan een eeuwig draaiend spit. Ik had Thomas net gedag gezegd, die zestien hoofdstuklijnen met mij had doorploegd. Nog acht te gaan, maar we konden niet meer. We waren helemaal op.

Zo voelt het misschien als je net een baby uit je baarmoeder hebt geperst, dacht ik. Ik stond inmiddels voor de spiegel om mijn volumiloze haar bijeen te binden. Weg moesten die lokken, want ik kan me geen afleiding veroorloven, weg ermee!

Het hoofd van mijn kleintje is er dan wel eindelijk uit, maar nu het lijfje nog, en de voetjes - vooral nog die verraderlijke voetjes die zich aan de kleinste details dreigen vast te haken.

Niet opgeven, niet laten gaan, sprak ik mijn spiegelbeeld toe. Blijven pushen, wijffie, of alles is voor niets geweest! Halve baby's tellen niet.
Meer, méér...

donderdag 11 juni 2009

The Making Of...

2 stok(ken) achter de deur

Afgelopen maandag van 9 tot 11 gebeurde het: de fotoshoot, op de oevers van het IJ. Een heel team was voor me uitgerukt, hoe gaaf is dat?!

Fotograaf: Vincent Boon. (Neemt altijd zijn tijd, geen fratsen dat scheelt, gewoon geniaal.)
Assistent: Dik "Het lijkt wel of je een scheet laat" Nicolai. (Veel te grappig voor een photoshoot, love that guy!)
Visagiste: Natalia Katereu. (Superlief, zeker als je doet wat ze vraagt, en hoogzwanger.)

Vijf of zes foto's werden geselecteerd en gephotoshopped, waarvan er twee werden aangekocht door de uitgeverij, voor pr-doeleinden (achterflap, brochure, reclaaaame). Nee, die mag ik niet laten zien, maar ik ben GEK op allebei!!! Gelukkig is hier, als voorproefje en dankzij mijn fotograferende vriendje, the making of... (Niet gephotoshopped, dus de 'echte' foto's zijn nog gaver!!!)


























PS I'm so excited, and I just can't hide it...
Meer, méér...

donderdag 4 juni 2009

Over hooi- en plankenkoorts

0 stok(ken) achter de deur

Er komt slijm uit mijn pen. Slijm, snot, en tranen. Serieus, ik kan zo aan de slag bij de scenarioschrijvers van My Big Fat Greek Wedding (gisteren helaas gekeken – uit pure lamlendigheid). Op mijn beeldscherm verschijnen gedrochten als “Hij voelde zo’n afstand” en “Ze was niet goed genoeg voor hem”. Het ergste is nog dat ik die ‘auw-zinnetjes’ (© Thomas) gewoon laat staan, alsof ze er mogen wézen.

Niet dus. Hooikoorts. Heel erg. (En nee, niets helpt – niet in 2007, niet in 2008 en dus ook niet in 2009.) Of: plankenkoorts. Alles gaat opeens zo snel, terwijl mijn roman niet vooruit is te branden.

Eerst kwam die titel – Arty-Farty dus – en toen ging het over de foto (komende maandag word mijn hooikoortskop gekiekt) en vrijdag al kreeg ik vier kandidaat-covers binnen. Ik mag ze hier niet herproduceren; er is mij expliciet medegedeeld dat een internetverkiezing géén optie is (jammer, want u heeft vast wel smaak). Drie van de vier waren geweldig! Dus leuk was het wel.

Maar ook eng. Ik bedoel, ergens vorige week draaide Marga van De Bezige Bij het nummer van Esther van Gameren om het over mijn boek te hebben. Mijn boek! Of Esther een paar covervoorstellen kon doen? “Voor een roman, ja. Thomas Rap, inderdaad. Nou, dat wijffie het meisje de auteur heet Emily Gordts. G-o-r-d-t-s. Nee, d-t-s. Nee, r-d-t-s. Goed, haar roman gaat waarschijnlijk Arty-farty heten, maar daar zijn we nog niet helemaal uit. Nee, ze is nog niet heel ver met haar boek – je kent dat… Ja, ik zou wel willen dat ze allemaal zo snel waren als jij.

“Ach, boeien wat doe je d’ran enfin. Thema: kunst. Ze had nog een ideetje, maar dat is dus to-taal niet uitvoerbaar. Ze wilde graag een foto van een receptie in een galerie, heel hip, heel trendy, met spiegels aan de muur in plaats van schilderijen. Spiegels, ja. Nee, dat dacht ik ook joh, hahaha! Jonge auteurs denken dat we loaded zijn we barsten van het geld het geld ons op de rug groeit… Haha. Ha. Ha. Ja, dus bedenk jij wat anders? Ik zie het wel tegemoet. O, en schat en trouwens? De omslag van Oboema Sesetokoe’s boek was een toppertje de koning prima! Doeg Ciao Mazzel Dag!”

Zucht. Ik ben zo stom. Ze doen daar allemaal zo hun best om er iets prachtigs van te maken, en ik zit hier te zeiken. Eerst gaat het me niet snel genoeg, dan moet de rem erop. Nog iets, mevrouw Gordts? Ja, medelijden graag, want ik ben toch zo ontzettend zielig! Verwend nést.

Gelukkig belde Hans mij daarnet. Ik had hem alleen gezegd dat er slechts hooi uit mijn pen kwam. Maar hij had het door. Dit ging niet over hooikoorts. En dus drukte hij me op het hart dat hij dit ook allemaal voelde toen hij met zijn eigen roman bezig was, alweer zes hooikoortsseizoenen geleden. Ga naar de bioscoop, raadde hij aan. Dat lucht op. En schrijven? Nee joh, zei Hans, jij hebt hooikoorts. Jij moet gewoon lekker niets doen.

Ah, Hans.

“Hans, een man naar mijn hart.”
“Gelukkig is daar Hans.”
“Hans, redder in nood.”
“Hans, wie Anders?”

Auw, hoor ik Thomas kermen, auw!
Meer, méér...

maandag 25 mei 2009

De strijd om de titel

0 stok(ken) achter de deur

Het is maandag 25 mei, 15:27, en Thomas heeft haast. Hij sms’t me met de vraag of ik al een geniale inval voor een titel heb gehad. Een titel? ‘Hebben we nodig voor de aanbieding’, schrijft Thomas. ‘Gewoon: “De kunstmakelaar”?’

Ik steiger. “De kunstmakelaar”! A la “The Apprentice”, maar dan net niet. Nee, alsjeblieft!

Thomas ziet de bui in dezelfde sms al hangen: ‘Of kun je iets uit dat foute jargon van JP halen? Iets dat de leegheid van de Nieuwe Rijken ironiseert…’ Deadline: morgen.

Hmm…

JP is niet de enige hoofdrolspeler in mijn verhaal, en daar zit het probleem. Hoe moet ik dat uitleggen? Als een boek een wond is, dan is de titel de pleister. Een pleister die slechts de halve wond bedekt, is waardeloos. (Ik heb inderdaad even geen zin in mijn boek – dus jawel, een boek kan een wond zijn, en wel een kloppende wond.)

De moeder van JP is hoofdrolspeler nummer twee. Zij heet Marijke. Marijke heeft zo haar eigen ideeën over kunst. Voor haar is kunst al Kunst als het een beetje mooi is. De plaatjes die ‘haar’ probleemjongeren uit de probleempolsjes schudden, zijn Kunst. De werken van Francis Bacon zijn dat niet. Hoe duur diens werk ook is, Marijke vindt Bacon ranzig. Het is maar goed dat haar echtgenoot niet genoeg geld heeft voor een Bacon, want met de uitwerpselen van zo’n zieke kunstenaar kan onze Marijke niet leven.

Kunst is dus wel degelijk een goed thema voor de titel. Ik stuur mijn ideeën naar mijn woordspeelse vader:

- In/uit de kunst (schrappen wat niet past)
- Ja, kunst!
- Kunst met een grote G
- Ku(ns)t


Mijn voorkeur gaat naar optie nummer vier. De Engelse vertaling (we moeten big thinken) ligt dan voor de hand: (F)art. Mij kan het weinig schelen dat het nogal ordinair is – stel je voor dat ik met een keurige titel kwam.

Helaas, vaders vindt het allemaal te plat, en Thomas is evenmin onder de indruk. Gelukkig schiet paps te hulp. Hij zet zijn littel gree sels in werking, die tussen 16:00 en 17:12 de volgende titels produceren:

- Kunstgebit
- Arty-Farty
- Kunst- en Vliegwerk
- Kunstnet
- Dealergeluk
- Love, Investment & Ego
- Crash Test


Vergeet ook vooral niet Nail to Nail (16:07). Deze laatste titel, zo legt vaders uit, verwijst naar “de naam van een verzekeringscontract binnen de kunstwereld: een werk wordt verzekerd van nagel tot nagel als het naar een tentoonstelling gaat”. Helaas is deze ingeving minder relevant dan dat zij ingenieus is.

Daarna zwakt het goedbedoelde aanbod af. De Belegen Belegger passeert de revue, evenals Het Kunstcomplex en De Muze. Dan Brown meets Suske en Wiske.

Ik roep hem tot de orde met een eureka-mailtje: de winnaar is ongetwijfeld Arty-Farty! Google’s allereerste hit vertelt mij dat deze term precies betekent wat ik bedoel: “Pertaining to, or having an interest in, the arts - often pretentiously and affectedly so.”

Geweldig, toch? Zowel JP als Marijke zijn op hun manier heel erg arty-farty.

Arty-Farty it is! En vindt Thomas van niet, zelfs dan wil ik bij deze mijn dank betuigen aan pap en zijn nog prima functionerende celletjes!
Meer, méér...

donderdag 14 mei 2009

Potdomme - Hans Nijenhuis!!!

3 stok(ken) achter de deur

Wat een geluk dat ik vandaag om 9u49 mijn mail niet checkte. Het resultaat had me drastisch vertraagd, en vertraging was om 9u49 het laatste wat we nodig hadden. We zaten in de auto richting BNR, klant en ik. Bijna te laat: mijn klant zou om 10u10 worden geïnterviewd door Paul van Liempt. Dé Paul van Liempt, ja, van Aan de Slag. Paul van Liempt met de hypnotiserende stem van Paul van Liempt, maar met het hoofd van Onbekende Oudere Man Met Bril.

Dat bleek tien minuten later. Mijn klant was net toegelaten tot het zwevende glazen hokje; ik 'mocht' in de gang wachten, bij een bleke Bose-speaker. Terwijl mijn klant dapper aan zijn verhaal begon, nam ik een slechte iPhoto van de studio.

Had ik mijn iPhone toen gebruikt om mijn mailbox te openen, dan was het moment anders geweest. Het had niet meer in het teken gestaan van mijn klant en zijn geweldige ego, maar van mezelf en mijn geweldige ego. Gelukkig checkte ik mijn mail pas na het interview.

En ja, daar was ie dan: Hans Nijenhuis. Hansnijenhuishansnijenhuis, wie was ook weer hansnijenhuis? Het mailtje was kort en mooi, schijnbaar zó van het hoofd naar Microsoft Outlook getransporteerd. Zou u het té voorspelbaar vinden als ik die e-mail nu - hup! - zou copy-pasten? Nee, dat dacht ik ook niet.

Van: Hans Nijenhuis
Verzonden: donderdag 14 mei 2009 09:49
Aan: Emily Gordts
Onderwerp: jij wij en je boek

Beste Emily,

Sorry voor deze inbraak. We kennen elkaar niet, maar dat gaat hopelijk veranderen. Ik ben je uitgever. Nee dat is overdreven, ik werk sinds een paar weken bij De Bezige Bij / Thomas Rap, maar het is zo’n lekker zinnetje om te zeggen. Graag zou ik je eens ontmoeten. Omdat je boek bij ons verschijnt (Thomas is enthousiast en wat ik van je las enthousiasmeert mij ook), mogelijk verschijnt het zelfs bij Thomas Rap, het fonds dat ik de komende maanden onder mijn hoede neem. Maar eigenlijk ook gewoon omdat ik nieuwsgierig naar je ben. Heb je binnenkort een keer tijd? Bijvoorbeeld ergens vandaag (tot 15 uur), morgen (tot 12 uur), dinsdagochtend of middag, of woensdag vanaf lunchtijd.

Laat maar horen,

Hartelijke groet,

Hans Nijenhuis

Hans Nijenhuis!!! Potdomme - Hans Nijenhuis. Ik was Paul van Liempt meteen vergeten. Dit was Hans Nijenhuis, sinds zes weken operationeel directeur van de Bij en de Bijtjes, de nieuwe Tom van Eck (zo bleek dus) en uiteindelijk de nieuwe Monsieur Amélang (was al bekend)! De misselijkheid die net was verdwenen, kwam gelijk weer aanzetten.

Omdat misselijkheid niet al te lang moet duren, belde ik hem zodra we weer in de auto zaten. Hij antwoordde bijna ogenblikkelijk, en helemaal zelf. Een beetje van de kaart - welke operationeel directeur beantwoordt nou zelf zijn vaste telefoon? - kraamde ik de gebruikelijke rariteiten uit. Maar de afspraak kwam er: lunch, vandaag, 12:30, Brasserie Keyzer. 'Leuk dat je zo snel reageert', zei hij nog, die ietwat vrouwelijk klinkende meneer Nijenhuis die ik Hans moest noemen. Eh, dacht ik, leuk you.

Om 12u20 zat ik paraat in de keyzerlijke serre. Een knikkerkale man kwam binnen en nam plaats in een hoek. Niet veel later arriveerde hij - meneer Nijenhuis die ik Hans moet noemen. En die, nog voordat hij had plaatsgenomen, meldde dat hij Keyzer een lastige ontmoetingsplek vond omdat het hele uitgeverswereldje er belangrijk zat te wezen. Zo was de knikkerkale man in de hoek niemand minder of meer dan Mai Spijkers.

Ach. Mijn interesse ging niet uit naar meneer Spijkers: meneer Nijenhuis had meer haar, al was het grijzer dan ik had verwacht. Een mooi soort grijs, net als dat van Gretha. Misschien was mooi grijs haar een NRC-dingetje, dacht ik nog.

Toen begonnen we. En we hielden niet op, geen moment. Jeetje, wat konden wij babbelen! Niet over de vermeende verkoop van NRC, dat zal allemaal wel. Maar over Literatuur! Over Paul Auster en Italo Calvino, over hem en over mij. Hij bestelde een salade met roquefort, ik een bisque zonder roquefort. Er kwam zelfs Sancerre aan te pas. Mijn gezicht werd steeds roder en ronder.

Twee uur later gaven we elkaar drie zoenen en beloofden we elkaar eeuwige trouw. Nou ja, die trouw gaat morgenochtend officieel pas van start: dan teken ik mijn contract. En medio juni moet ik een titel hebben, want dan gaat de uitgever ermee leuren bij de boekhandels. Ik kom in de voorjaarsaanbieding. Zo heet dat. Het kan ook de najaarsaanbieding heten, ik weet het niet zo goed meer.

Wat ik wel nog goed weet, is dat de Sancerre top was. En dat geldt ook voor meneer Nijenhuis die ik Hans moest noemen.

PS Update 15-05-2009 11u39: contract getekend!!!!!! Meer, méér...

vrijdag 8 mei 2009

De gezellige kwebbelhomo

2 stok(ken) achter de deur

Ik had ‘m: de titel voor mijn roman. Ik was namelijk misnoegd over de titel die in mijn contract staat vermeld. Kom nou, NOG NIET VASTGESTELD bekt niet bepaald lekker, toch?

Een titel moet: origineel zijn, het brein in gang zetten, bij ‘t verhaal passen, een beetje geinig zijn. Na lang wikken en wegen met woordjes en uitdrukkingen had ik ‘m.

Gelijk knalde ik er een e-mail uit.

Van: Emily
Verzonden: woensdag 6 mei 2009 15:33
Aan: Thomas
Onderwerp: Titel

Ik dacht aan de volgende titel trouwens: "Ik, zei de gek". Wat denk je daarvan?

Helaas kwam ie niet helemaal aan, die mooie titel van me.



Van: Thomas
Verzonden: woensdag 6 mei 2009 15:35
Aan: Emily
Onderwerp: RE: Titel

Hmmm. (Zuinig gezicht.) Doet me denken aan een
boek met moppige anekdotes van Albert Mol of zo…




Van: Emily
Verzonden: woensdag 6 mei 2009 15:41
Aan: Thomas
Onderwerp: RE: Titel

Wie is Albert Mol…? :(

Van: Thomas
Verzonden: woensdag 6 mei 2009 15:46
Aan: Emily
Onderwerp: RE: Titel

Een gezellige kwebbelhomo, bekend van de Nederlandse tv van twee
decennia geleden.

Kijk, heb ik weer. Perst een kwebbelhomo zich tussen mijn mooie titel en mij. Wat is dat toch? Alleen “Ik” was geen optie. Dat zou te veel aan “Ik Jan Cremer” doen denken. En JP is Jan Cremer niet.

Trouwens, over JP gesproken, daar kreeg ik ook al last mee. Nogal wat Hollanders associeerden “JP” met die andere JP. Belachelijk! Ik hield voet bij stuk, want sinds wanneer heeft Balkie een patent op zijn initialen? JP werd geboren voordat Balkie de brave baas der Nederlanders werd. En als mijn boek goed genoeg is, wordt die associatie na de tweede alinea weggedrukt door de enige echte JP – die van mij.

Maar ja, die titel. Die is toch wel heel belangrijk. Doet “Ik, zei de gek” u ook denken aan Albert Mol? Ik hoop het niet, want ik vind ‘m leuk. De titel, dan, niet Albert Mol. Kwebbelhomo.
Meer, méér...

woensdag 22 april 2009

Bril keek de wereld in

1 stok(ken) achter de deur

Ik vond het raar dat hij olijfolie op zijn lijf smeerde voordat hij onder zijn Midden-Franse zon ging liggen. Kreeg hij een extra mooi kleurtje van, meende hij. Tevens vond ik hem er een beetje ordinair uitzien. Kwam het door zijn tanden? Door zijn lippen, misschien. Of door zijn hoofd? Ja, zijn hoofd, hij had zo’n hoofd dat er was, weet je wel?

Nu niet meer.

Niet zijn hoofd, niet zijn kleurtje.

Martin Bril
is
dood...

Ik las het een kwartier geleden. Wilde naar bed toe, maar nog eerst even snel naar nu-punt-en-el. En meteen: baf, daar was het hoofd. De grote blauwe ogen die erbij hoorden, staarden de lens in. Leeg. Zo van: wij zijn er niet meer. Echt niet.

O, Martin Bril. Ik wist dat hij ziek was – heel ziek – maar dood? Martin Bril gaat niet dood. Martin Bril is de Lance Armstrong van Literair Nederland!

Toch, dood. Helemaal dood. De schrijver die ik zo graag las. Met Evelien was ik al snel klaar, maar met zijn dagelijkse stukjes in de Volkskrant, ah, van die stukjes kreeg ik geen genoeg.

Hij kon zo mooi kijken met die grote blauwe ogen van ‘m, die Bril. Ja, zo was het: Bril keek de wereld in. Hij zoog alles op. Doodgewone dialogen werden hele composities, keurig onder elkaar geplaatst in die fijne vette lettertjes. Of naast elkaar. Of door elkaar heen. Het maakte niet uit; Bril deed het, en hij deed het goed.

Hij was ook de uitvinder van de functionele stopwoordjes. Die stopwoordjes, wat hou ik van die stopwoordjes! ‘Ach’, zo las je dan opeens, na zo’n dialoog. Of: ‘Tja.’ Het lag eraan.

Onze Bril. Wat zou hij er zelf van denken?

Enfin.

Ja.

‘Enfin.’
Meer, méér...